Het Mariabeeld en de RK kerk Onze Lieve Vrouw Ten Hemelopneming. Utrechtseweg 153, Renkum. |
Hans Braakhuis laatste update: juli 2024 home |
devotieprentje |
|
In Renkum is er sprake van een Maria verering. Dat leverde bedevaarten, kerken en kapellen op. Zoals de stichtingsoorkonde van het O.L. Vrouweklooster verhaalt was de kapel van O.L. Vrouw Cappelle in 1405 al in het bezit van een 'heligen gloriosen heilichdom' en zouden daar tevens vele 'miracule ende teykene' zijn geschied. In de Historie ofte Beschryving van 't Utrechtsche Bisdom van Van Heussen, die in zijn beschrijving van Renkum gebruik maakte van een oud handschrift, wordt gesproken over 'een stuck van het heylich Kruys ende van de doorne Crone Christi Jesu [...] het welcke aldaer gesonden was van Carolus Conijnck van Vranckrijck [...] Ao 1401, 18 julii'. Tot nu toe zijn geen andere bewijzen van deze schenking van Koning Karel VI gevonden. Vele wonderen en tekens zouden volgens dezelfde informatiebron 'geschiet sijn door die gebenedijde Moeder Godts Maria, wiens beeldt aldaer miraculeuselick gekomen was in het jaar 1380'. Uit hertogelijke rekeningen vanaf circa 1330 blijkt dat de kapel reeds toen aan 'domina nostra sancta Maria' was toegewijd. De herkomst van het beeld van O.L. Vrouw Cappelle is tot op heden niet achterhaald. Met uitzondering van een door Van Hasselt in zijn Cronyk van Arnhem vermelde strafbedevaart naar Renkum, die op 11 april 1440 met een tweetal andere bedevaarten als boete voor een misdaad werd opgelegd aan Hendrick Cock en Johan van Heelsum, zijn er geen directe bewijzen dat de kapel of het latere klooster veelvuldig door bedevaartgangers werden bezocht. De genoemde bronnen, alsmede de vestiging door Willem van Gulik van vicariën in de kapel en de oprichting van een O.L. Vrouwegilde omstreeks 1400 wijzen echter toch in de richting van een speciale devotie. Het miraculeuze Mariabeeld was in het bezit van de zusters van het Maria klooster. Ten gevolge van de onrust na de komst van de reformatie bleken de zusters reeds in 1574 het klooster te hebben verlaten en hielden zij zich op in het naburige Arnhem. Op 18 juni 1596 droeg Ada van Cortenbach, voor de schepenen van Wageningen, ten behoeve van de conventualinnen van Redinchem 'een huijs binnen de Stadt Wageningen van der hoeger straete bis tot die nijwerstrate streckende' over, dat, zoals de akte vermeldt, reeds enige tijd door de nonnen bewoond werd. Het bevond zich tussen de Eerste en Tweede Kloostersteeg aan de huidige Herenstraat. Het ligt voor de hand dat de Renkumse nonnen bij hun gedwongen verhuizing naar Wageningen het 14e-eeuwse Mariabeeld van O.L. Vrouw Cappelle zullen hebben meegenomen en het een plaats hebben gegeven in een door hen ingerichte gemeenschappelijke gebedsruimte of huiskapel. In 1635 bleken de laatste twee bejaarde conventualinnen Wageningen te hebben verlaten en werd het beheer van het kloostergoed geheel aan het Veluwekwartier overgedragen. Anna Cruijss, voormalig procuratrix, stierf op 13 januari 1635 in het Brandesklooster te Utrecht. De zieke Catharina Vogelsanck stierf voor 1 december 1638 in het St. Agnesklooster te Arnhem. Het beeld van O.L. Vrouw Cappelle werd mogelijkerwijs door een van beiden uit Wageningen meegenomen. Het beeld blijkt volgens een mededeling van Jacobus de la Torre uit 1656, dus zo'n twintig jaar na de laatste mededelingen uit Wageningen, naar Utrecht te zijn overgebracht. Tevens verhaalt De la Torre dat er naar het vroegere klooster van Renkum nog steeds, zoals vroeger, vele pelgrims komen. De overbrenging naar Utrecht wordt in 1719 door Van Heussen bevestigd. H.C.J. Erkens: Het 14e eeuwse Madonnabeeld kwam na veel omzwervingen via Wageningen, terecht hij de paters predikheren in de Walsteeg in Utrecht. "Tijdens de avondvergadering van het St. Bernulphusgilde te Utrecht op 11 mei 1898 toonde G. Brom voor het eerst weer het beeld. Een week later liet Brom voor de Utrechtse notaris jhr. W.E. Bosch van Oud Amelisweerd, een akte (d.d. 19 mei 1898) opmaken, waarin de 81-jarige Christoffel Verheem, bewoner van het Utrechtse tehuis Johannnes de Deo, verklaarde dat hij in 1850, toen de oude Walsteegkerk werd afgebroken, van de toenmalige pastoor Petrus van Ewijk een antiek eikenhouten Mariabeeld 'met het Kindje Jezus op den arm, hoog 63 c.M. en met verschillende ouderwetsche kleuren geverfd', dat op de zolder van de pastorie bewaard werd, ten geschenke had gekregen. Verheem verhaalt verder dat het beeld ten tijde van zijn jeugd en die van zijn moeder in de oude kerk aan de Evangeliezijde van het altaar geplaatst was, omkleed met een sluier, die telkens werd aangepast aan de kleur van het altaar. Nadat Verheem het had laten witverven, bewaarde hij het, totdat hij in januari 1897 zijn intrek nam in het tehuis. Hij schonk het toen aan een nicht, Maria Koot, gehuwd Van Blarkom, te Utrecht, die het aan Brom verkocht voor ? 25,-. In 1905, na een expositie te Utrecht ('Kunst aan het Volk'), werd het beeldje via een tussenpersoon door de heer J.B. van Stolk te Huis ter Heide van Brom gekocht. Bij de protestant Van Stolk, een kenner en verzamelaar van middeleeuwse kunst, kreeg het beeld een ereplaats in de huiskamer. In de jaren twintig begon de Arnhemmer H. Herkuleijns, benedictijner oblaat, zich te interesseren voor de geschiedenis van O.L. Vrouw van Renkum en bracht hij verschillende bezoeken aan de familie Van Stolk. Aanvankelijk gelukte het Herkuleijns niet pastoor Wolters, die ervan overtuigd was dat het om een lelijk en waardeloos beeldje ging, te winnen voor het plan om het beeld naar Renkum terug te halen. In maart 1928 hoorde hij dat mevrouw Van Stolk bereid was het beeld aan Renkum te verkopen voor de prijs waarvoor haar in 1927 overleden man het indertijd van G. Brom had gekocht, namelijk Hfl.1600,-. Hiervan waren Hfl. 600,- bestemd voor de Haagse antiquair Hagezaete, die de oude polychromie weer had hersteld. Zondag 25 maart 1928 deelde pastoor Wolters het heuglijke nieuws aan de parochie mee. Op zondag 6 mei 1928 vond de 'glorieuze intocht' plaats, gadegeslagen door zeer velen. Renkum was na meer dan drieëneenhalve eeuw weer een bedevaartplaats. In het parochiearchief bevindt zich het 'Gulden Boek van O.L. Vrouw van Renkum', dat indertijd door Cornelia Elisabeth Bosman aan de kerk werd geschonken. Dit register vermeldt vele gebeurtenissen en processies die sinds de terugkeer van O.L. Vrouw in Renkum plaatsvonden. Tot de belangrijkste en in omvang grootste processies behoorden na 1928 die van de eigen parochie, op de eerste zondag van mei (tot 1966), en de zogenaamde Betuwse Bloesemprocessies, op de tweede zondag van die maand (tot 1968). Zeer bekend ook was de jaarlijkse bedevaart van de Amsterdamse Rijwielclub 'Sub tutela Matris', die tot 1963 omstreeks het midden van juni Renkum bezocht. Behalve op de fiets kwam men zelfs op de motor (2 juni 1939, R.K. Motorrijders Noord-Holland) en met de boot (9 juli 1950, Geitenkamp Arnhem) naar O.L. Vrouw. Mannen- en vrouwencongregaties, jeugdorganisaties, plaatselijke afdelingen van de H. Familie, werkliedenbonden (KAB, St. Joseph etc.), scholen, priesterstudenten, parochies, drankbestrijders- en werklozenverenigingen bezochten voor de oorlog met vaste regelmaat het dorp. Tijdens de oorlog is de toeloop sterk verminderd, doch na de bevrijding trokken de vaak kleurrijke groepen pelgrims weer door het processiepark rondom de kerk. Bij de evacuatie van Renkum in 1944 werd het beeld op 1 oktober door pastoor Wolters en kapelaan Stockmann in veiligheid gebracht bij de familie Wolf aan de Stationsstraat in Ede. Kort daarna werd het veilig opgeborgen in het Kröller-Müllermuseum te Otterlo. Op zondag 19 mei 1946 werd O.L. Vrouw wederom plechtig ingehaald. Hoogtepunten na de oorlog waren de jaren 1950 (heilig jaar), 1953 (zilveren jubileum terugkeer) en 1954 (Mariajaar) geweest. Tijdens de zomermaanden van dit laatste jaar bezochten circa 10.000 mensen O.L. Vrouw, onder wie de kweekschool Insula Dei uit Arnhem, het dekenaat Wageningen, de Betuwse bloesemprocessie, de parochies Ede, Oosterbeek, etc., de wielrijders uit Amsterdam en de R.K. Vrouwengemeenschap van het bisdom (ca. 2500 vrouwen). Hierna werd duidelijk een teruggang merkbaar in het aantal groepen en bezoekers. In het jaar van het veertigjarig jubileum van de terugkeer van het genadebeeld, 1968, liet voor het eerst de kleurrijke Betuwse bloesemprocessie, waaraan een twintigtal parochies uit de Over- en Nederbetuwe deelnamen, verstek gaan. Wel werd er in dat jaar in het parochiehuis nog een tentoonstelling georganiseerd onder het motto 'veertig jaar Maria van Renkum'. In dit jubileumjaar bezocht slechts een groep uit Kevelaer nog de kerk in Renkum. Alleen de ziekenbedevaart, die voor het eerst op 2 juli 1956 werd gehouden, heeft alle andere overleefd en vindt nog elk jaar plaats. In 1996 was dat op de laatste dinsdag van mei. Daarnaast is het opvallend dat er nog steeds sprake is van een zeer regelmatige toeloop van individuele bedevaartgangers. Bron: link Het Mariabeeld is op miraculeuze wijze naar Renkum gekomen. De herkomst is niet bekend. Jaques Tersteeg vermoedt een Franse herkomst van het beeld vanwege de gift van een Franse koning. Waar het beeld is vervaardigd blijft onduidelijk. De ene auteur houdt het op ‘Nederrijns’ met invloeden uit de Maasstreek, waarbij het staande kindje op Maria’s dij als typisch Duits wordt gezien, terwijl een andere auteur in de draperiestijl en de verfijnde vormgeving een duidelijke verwijzing ziet naar ‘Maaslands’ met invloeden uit de Nederrijn. |
|
"Begin
november 1404 nodigde hertog Reinald IV de abt van het klooster
Paderborn uit om naar Arnhem te komen. Hij wilde met hem spreken over
de stichting van een klooster in Renkum. In Renkum was al een kapel met
een Mariabeeld dat veel pelgrims trok. Bovendien waren er relieken van
de doornenkroon en het heilig Kruis, een paar jaar eerder geschonken
door Karel VI, de koning van Frankrijk. Er bestond dus een band tussen
Renkum en Frankrijk, en precies in die eerste novemberdagen werd een
verdrag gesloten over het aanstaande huwelijk van Reinald met de Franse
prinses Marie d’Harcourt. Het is alsof Reinald juist bij die
gelegenheid Renkum een upgrade wilde geven: van kapel tot klooster". "Ten gevolge van de onrust na de komst van de reformatie bleken de zusters reeds in 1574 het gebouw te hebben verlaten en hielden zij zich op in het naburige Arnhem. Op 18 juni 1596 droeg Ada van Cortenbach, voor de schepenen van Wageningen, ten behoeve van de conventualinnen van Redinchem 'een huijs binnen de Stadt Wageningen [...] van der hoeger straete bis tot die nijwerstrate streckende' over, dat, zoals de akte vermeldt, reeds enige tijd door de nonnen bewoond werd. Het bevond zich tussen de Eerste en Tweede Kloostersteeg aan de huidige Herenstraat. Het ligt voor de hand dat de Renkumse nonnen bij hun gedwongen verhuizing naar Wageningen het 14e-eeuwse Mariabeeld van O.L. Vrouw Cappelle zullen hebben meegenomen en het een plaats hebben gegeven in een door hen ingerichte gemeenschappelijke gebedsruimte of huiskapel. In 1635 bleken de laatste twee bejaarde conventualinnen Wageningen te hebben verlaten en werd het beheer van het kloostergoed geheel aan het Veluwekwartier overgedragen. Anna Cruijss, voormalig procuratrix, stierf op 13 januari 1635 in het Brandesklooster te Utrecht. De zieke Catharina Vogelsanck stierf voor 1 december 1638 in het St. Agnesklooster te Arnhem. Het beeld van O.L. Vrouw Cappelle werd mogelijkerwijs door een van beiden uit Wageningen meegenomen". link |
bron |
terugkeer van het Mariabeeld op zondag 6 mei 1928 Bij de evacuatie van Renkum in 1944 werd het Mariabeeld uiteindelijk veilig opgeborgen in het Kröller Múllermuseum op de Hoge Veluwe en in mei 1946 weer teruggeplaatst in de OLV kerk. |
|
bron: Utrechts Archief |
|
KERKELIJK LEVEN. ONZE LIEVE VROUW VAN RENKUM : HET MIRACULEUZE BEELD KOMT TE RENKUM TERUG WAT ER ZOOAL MEE GEBEURDE EEN ONTROERENDE MADONNABEELTENIS Herhaaldelijk
zijn in den laatsten tijd berichten opgedoken over een miraculeus
Mariabeeld, dat in de Middeleeuwen te Renkum is vereerd, en. thans zou
berusten in de verzameling van de familie Van Stolk te Huis ter Heide.
De geschiedenis van het beeld is niet onbekend, maar er ontbraken
enkele schakels in het historisch relaas, waarin sommigen aanleiding
vonden, te betwijfelen, of werkelijk het stuk sculptuur van de familie
Van Stolk dezelfde Middeleeuwsche madonna was, waarheen men ln de
Middeleeuwen ter bedevaart ging. Pater J. A. F. Kronenburg C.ss.R.,
maakt in zijn bekende boek „Maria's Heerlijkheid in Nederland", een
geschiedkundige schets van de verering der H. Maagd in ons vaderland
tot op onze dagen, van historie en beeld gewag. Aan den heer Hub.
Herkuleyns Jr. te Arnhem komt de eer toe, in den laatsten tijd door
verdere onderzoekingen weer bijzonder de aandacht op dit beeld te
hebben gevestigd. En het gelukkige resultaat van zijn bemoeiingen is,
dat nu ontwijfelbaar de authenticiteit van het beeld is bewezen en
bovendien (een. uiterst gelukkige tijding voor katholiek Nederland,
dat; zich op ieder gebied aan de gevolgen van de Hervorming gaat
ontworstelen), dat het in ere zal hersteld worden op de plaats van
herkomst. De heer Herkuleyns heeft zich altijd bijzonder voor de
kerkelijke geschiedenis van Arnhem geïnteresseerd. In verband daarmee
kwam hij tot de studie van de geschiedenis der oude Renkumsche devotie.
Het gevolg, in religieuzen zin, is reeds geweest, dat het vorig jaar
weer een begin van bedevaart naar Renkum is ontstaan. In den kring van
een apostolische club te Arnhem, waarvan hij deel uitmaakt, heeft hij
van zijn bevindingen mededeling gedaan. Toen besloot men de oude
Remkumsche bedevaart in ere te herstellen en onder leiding van een der
pater van het Missiehuis aan den Velperweg togen hij en zijn vrienden
naar Renkum. Dit jaar zullen al vele anderen meetrekken, en vooral zal
de belangstelling toenemen als bekend zal worden, dat het voorwerp van
devotie zelve in Renkum gaat weerkeren. Aan de Zuidzijde van het dorp
Renkum, aldus deelt de heer Herkuleyns mee in een klein geschrift, dat
hij heeft samengesteld, tussen de fabriek van de firma Van Gelder en
het hotel van den heer Campman, vindt men een flinke weide die thans
nog den naam draagt van ,, kloosterweide". Op deze weide moet eertijds
de Mariakapel en het klooster der Zusters Augustinessen gestaan hebben.
Tegenwoordig toehoort, wat het rechtergedeelte betreft, gezien van af
den straatweg, aan de firma Van Gelder, het linkerdeel aan den heer
Huberts. Bij nauwkeurige beschouwing zal men kunnen merken dat dit
laatste gedeelte oneffen is, het eerstgenoemde tamelijk gelijk. Een
oude tuinman heeft indertijd den heer Campman verteld dat de
fundamenten van het klooster nog ongeveer een meter onder den grond te
vinden zijn. Jhr. mr. F. J. C. Schimmelpenninck van den Keyenburg zegt
in zijn „Bijzonderheden omtrent de vroegste geschiedenis van de
gemeente Renkum en Oosterbeek": „De weide, waar het klooster stond,
heet nog „kloosterweide" en onder den grond moeten de funderingen, voor
een deel tenminste, nog te vinden zijn". Keiler schrijft „en daaronder
ene bouwvallige arbeiderswoning, die nog het langst bestaan heeft, doch
ten laatste door de hand des slopers geheel is verdwenen. Alleen de
naam van kloosterweide doet aan het voormalig godshuis denken". Van der
Aa meldt in zijn Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden 1846:
,,Ter plaatse, waar het klooster gestaan heeft, ziet men thans
weiland". Dezelfde schrijver meldt in een volgend deel van het
woordenboek 1847: „Vroeger had men hier ene kapel, die echter reeds in
het midden der vorige eeuw in een woning veranderd was". De woning
schijnt dus later afgebroken te zijn en de fundamenten die nu
waarschijnlijk nog in den grond zitten, heeft men maar laten rusten,
zoals dat vroeger veel voorkwam, omdat deze te dik en te sterk waren en
het teveel moeite kostte om ze te verwijderen. Met zekerheid kunnen wij
dus vaststellen dat, worden de fundamenten nog eens blootgelegd, we ook
de plek weten waar de kapel gestaan heeft, die eens tot woning diende
van het miraculeuze beeld van Onze Lieve Vrouw en waar vele gelovigen
hun vertrouwen door teekenen en mirakelen beloond zagen. ,,Er is zoo
véél te doen!" hoort men vaak zeggen, met het oog op de katholieke
actie. Maar zou het geen grote verheugenis zijn, als men de oude plaats
ook weer tot het middelpunt van de vernieuwde devotie kon maken? Er is
een tedere vroomheid in de geschiedenis van onze Lieve Vrouw van
Renkum, dis onze bijzondere liefde verdient en naar volledig herstel
doet verlangen. Het zijn juist deze dingen die de katholieke cultuur in
ons vaderland op de stevigste wijze kunnen bevestigen. De feiten der
geschiedenis komen in het kort neer op het volgende: In 1380 is de
devotie voor het beeld ontstaan. Een oud handschrift, dat, volgens
Acquoy en van Rijn, blijkbaar uit het klooster te Renkum afkomstig is,
zegt dat het beeld „aldaar miraculeuselijck gekomen was''. Nijhoff
tekent als volksoverlevering aan, dat het beeld „op eene wonderbare
wijze uit den hemel is nedergedaald". In korten tijd nam da devotie
zeer toe en in 1397 werd door het hertogelijk huis van Gelre aan
,,onser liever sueter Vrouwen van Rendichem" een kostbaren mantel
geschonken. In den zomer van 1401 was hertog Willem te Parijs te gast
van koning Karel VI en verbond zich. met hem, om als „ledig man'' den
koning te dienen met het zwaard, vooral tegen Engeland. De koning
schonk hem daarbij „een stuck van het heylich kruys, ende van de doorne
croone Jesu Christi onsers salichmaakers". Zijn opvolger Reinoud IV
stichtte in 1405 te Rendichem het nonnenklooster der Augustinessen. Tal
van goederen werden aan het klooster geschonken en de kapel werd een
der zeer vermaarde beevaartsoorden. Tijdens de Reformatie is dat alles
verdwenen, vernietigd en genaast. De nonnen zijn gevlucht en hebben
vermoedelijk het beeld, evenals de relieken van Hertog Willem,
meegenomen. Zij hadden ook een klooster te Utrecht, het
Jeruzalem-klooster, en daarheen hebben zij zeer waarschijnlijk de wijk
genomen. Toen zij ook te Utrecht verjaagd werden, hebben zij (en hierin
is thans het nodige licht gebracht) de schat aan de Paters Dominicanen
toevertrouwd. Deze hadden een statie aan de Walsteeg, een uithoek van
de Mariaplaats, waar ook thans hun kerk en pastorie nog is gevestigd.
In 1653 verzekert De la Torre, dat het beeld in Utrecht wordt bewaard
en in 1719 wordt dit bevestigd door van Heussen. Een eeuw zwijgt de
geschiedenis, maar dan schrijft een ooggetuige, waarschijnlijk de
pastoor van Beesd, F. J. van Geloo, als kanttekening op zijn exemplaar
van Van Heussens vertaald werk: „Dit Mirakeleus Beeld met alle echte
bewijzen berust in de Walsteegkerk bij de Zeereerw. Predikheeren. Thans
de heer L. van den Heuvel". Pater Lambertus van den Heuvel was daar
pastoor van 1793 tot 1805. Ook te Utrecht was er devotie voor het
beeld, maar in de tweede helft der vorige eeuw is deze uitgestorven; om
begrijpelijke redenen, zoals zal blijken. In 1849, toen de oude
Walsteegkerk van de Dominicanen te Utrecht werd afgebroken, om plaats
te maken voor een nieuw kerkgebouw, heeft de tuinman van den Pastoor,
den Zeereerwaarden heer P. W. L. van Ewijk, die in 1847 pastoor der
kerk was geworden en in 1848 het benodigde terrein voor het nieuwe
bedehuis kocht, het miraculeuze beeld van den parochieherder ten
geschenke gekregen. Het stond in de oude Walsteegkerk aan den
Evangeliekant van het altaar, tot aan de voeten toe met een
neerhangenden sluier omkleed, welke sluier van kleur pleegde te worden
afgewisseld naar gelang van de kleur van het altaar. Zowel Maria als
het Kind droegen een zilveren kroon en Maria had een zilveren staf in
haar rechter hand. Voor het beeld werden gewoonlijk kaarsen gebrand en
door de geloovigen werd er dikwijls gebeden. Het is daar gekend door
den tuinman van den pastoor, Christoffel Verheem, en door zijn moeder
reeds, die het er o.a. zag bij haar eerste H. Communie en bij haar
huwelijk. Verheem kreeg van den pastoor opdracht de oude beelden, die
zich na de afbraak op den zolder van de pastorie bevonden, te
rangschikken en die welke niets waard bleken te zijn, stuk te hakken.
Hij deed aldus met de beelden van den Heiligen Dominicus, David en
Engelen. Voor het Mariabeeld maakte de pastoor echter uitdrukkelijk een
uitzondering. Later kreeg hij het ten, geschenke, waarbij de pastoor
zei: „Bewaar het met eerbied, want ér zijn mirakelen aan geschied". Het
was een antiek eikenhouten Mariabeeld met het Kindje Jesus staande op
haren knie, hoog drie en zestig centimeter en „met ouderwetsche kleuren
geverfd". Verheem liet het beeld door een schilder wit verven. Hij
heeft het trouw bewaard tot Januari 1897, toen hij zijn intrek nam in
het Gesticht van St. Joan de Deo. Hij schonk het toen weg aan zijn
nicht Maria Koot, gehuwd met Jan van Blarcom, stucadoor, wonende te
Utrecht aan den eersten Daalschen Dijk. Maria Koot had ook groote
vereering voor het beeld en zij maakte ieder jaar in de Meimaand een
kransje van papieren rozen rond het beeld, zooals zij vroeger bij oom
Verheem al had gedaan, bij wien zij als wees in huis was. Maria Koot
heeft het tenslotte met toestemming van haar man verkocht aan Dr.
Gisbert Brom, die het als een verrassing liet zien in de vergadering
van het St. Bernulphusgilde op 11 Mei 1898 te Utrecht. Dr. Brom had de
oorspronkelijke polychromie doen herstellen. Het staat vast, dat er
tusschen Dr. Gisb. Brom en den toenmaligen pastoor van Renkum over den
verkoop van het beeld is onderhandeld, opdat het weer in het
oorpsronkelijk genadeoord zou terugkeeren. Die onderhandelingen zijn
niet geslaagd. De heer Herkuleyns meent achterhaald te hebben, dat
omstreeks 1890 de parochie in finantiëele moeilijkheden verkeerde en
zich den aankoop niet kon permitteeren. Dat er echter toen reeds met
Dr. Brom onderhandeld zou zijn, klopt niet met de mededeeling van de
notarieele akte, dat hij pas in 1898 eigenaar van het beeld werd. Een
andere lezing is, dat men te Renkum twijfelde aan de authenticiteit en
geen prijs op het beeld stelde. De heer Van Stolk, wonend te Huis ter
Heide, zag het later op een te Utrecht gehouden tentoonstelling „Kunst
aan het Volk" en verlangde dit fraaie stuk middeleeuwsche sculptuur te
bezitten. Door bemiddeling van een derde heeft bij het van Dr. Brom
gekocht. Ontroerend is het te hooren, dat de familie Van Stolk,
ofschoon protestant, groote devotie voor het beeld had. De heer Van
Stolk werd er door geïnspireerd tot het schrijven van Maria-gedichten
en steeds stonden er versche bloemen bij. En nu zal het beeld, dat
zooveel avonturen heeft meegemaakt, dat door de Hervorming uit zijn
oorspronkelijke huisvesting werd verjaagd, maar later getuige bleef van
zooveel teedere, katholieke aanhankelijkheid, vooral van de zijde van
eenvoudige lieden, in Renkum terugkeeren. De heer Van Stolk heeft er
vroeger op gezinspeeld. Hij is nu overleden, maar mevrouw de weduwe Van
Stolk—Van Stolk bleek te bewegen het beeld voor denzelfden prijs dien
het opbracht toen haar echtgenoot het in bezit kreeg, wederom af te
staan aan de familie Brom te Utrecht. De edelsmid Eloy Brom,
conservator van het aartsbisschoppelijk museum, heeft gezorgd dat het
voor dien prijs thans kon worden aangekocht door de Renkumsche
parochie. Gedurende de maand April zal het worden geëxploiteerd in het
Aartsbisschoppelijk Museum en op Zondag 6 Mei zal het miraculeuze beeld
door katholiek Renkum met eerbewijs en praal worden ingehaald. De Lieve
Vrouw van Renkum zal weer zijn in de omgeving, waar de Gelderschman uit
de middeleeuwen haar vereerde. Alle twijfel aan de echtheid van het
beeld is thans opgeheven. De heer Herkuleyns heeft n.1. een schrijven
ontvangen van pater C. M. Lambermond O.P. over de vondst van een papier
in het archief der Dominicanen te Zwolle, een papier dat betrekking
heeft op den inventaris van de Utrechtsche statie. In dat schrijven
staat het volgende vermeld: Van pater Albertus Wijnen (missionaris op
onze statie te Utrecht, + 18 maji 1666) bestaan er twee lijsten van
goederen. In de eene lijst wordt het volgende gemeld: ,,Een silvere
Rosenkrans tot cieraet van onse lieve vrouwebeelt met een
remonstrantieken ende ander cieraet van vader Obhoet . „Een silvere
plaet met twee engelkens om light te branden voor onse lieve vrou."
„Een remonstrantie vergulit torens geweys, schoon geborduurde figuren
tot een ornament van het mirakeleus beelt van Onse lieve Vrouwe met 12
roeken, 2 silvere croonen, 2 vergulden." Dat
het genoemde miraculeus Onze -Lieve-Vrouwebeeld het vermaarde beeld van
Renkum is, wordt nog bevestigd door het volgende. In 1401 schonk Karel
VI, Koning van Frankrijk, aan Willem, Hertog van Gelre, een partikel
van de Doornekroon onzes Heeren voor het heiligdom te Renkum. In de
beide boven aangehaalde lijsten lezen wij: ,,Een kleyn remonstrantie
van de H. Doorne". „Een remonstranken daer den dooren van ons Heer in
staat...ƒ 1.50. Deze reliek schijnt dies tegelijk met het beeld, in
veiligheid te zijn gebracht op de statie der Predikheeren." Het
fragment van de Doornenkroon, ook dat van het H. Kruis, zijn niet meer
bij de Dominicanen te Utrecht. Weggeraakt, als zo vele relieken in de
vroegere tijden der Hervorming meegenomen door geestelijken zonder dat
beschrijving plaats had? Het zal heel moeilijk zijn te achterhalen.
Maar het Renkumsche beeld is behouden en herkend gebleven, het zal
opnieuw de menigte stichten. Wij zagen het beeld ten huize van den heer Eloy Brom. Een werkelijk fraai stuk middeleeuwsche houtsculptuur. Het is vroeg -gotisch werk en moet inderdaad in het midden van de veertiende eeuw ontstaan zijn. Wellicht in een dier nederrijnsche werkplaatsen die onder den machtigen Keulschen invloed hebben gewerkt. Denkt men bij den eersten aanblik, vooral van den kop, reeds aan de typisch Rijnsche expressies als die van de geschilderde madonna's van het Clarenaltar en met de Wickenblüte, ook bij nader beschouwen van het beeld doen zich kenmerken voor die wel sterk naar den Keulschen kant wijzen. Fransche invloeden, al hebben ze wellicht middellijk en niet onmiddellijk gewerkt, invloeden van Parijs en Troyes komen in deze gansche kunst tot uiting, maar ze tasten het regionale niet aan: het is een kunst van en voor het milde gebied waardoor vader Rijn zijn wateren stuurt. Dat de stijl midden-veertiende eeuwsoh moet zijn, bewijst de behandeling van het ge. waad en zijn plooienval. Het plastisch zich. voegen van het gewaad naar het lichaam, zooals de 13e eeuwsche beelden dat kennen, is geweken, veeleer is gestreefd naar een abstracter geordende oplossing, naar een bewuster spel van elkander in evenwicht houdende lijnen. De horizontale vouwen breken bewust de beweging van de verticale. En bovendien is er het streven, om boven- en onderkleed in artistieke eenheid te doen samengaan. Het is de aanzet tot een vrijer, zelfstandiger beeldhouwkunst. Minder dan bij andere Rijnsche madonna's uit dien tijd is bet kind met de Moeder tot een eenheid geworden. Het is een vreemd, rechtopstaand, onwerkelijk wezentje (het linkerhandje is waarschijnlijk later aangezet). De zittende moedermaagd echter is een sterke, gezonde figuur. Het gezicht fraai omlijst door den hoofddoek, heeft de zachte, lieflijke uitdrukking die voor dezen tijd typeerend is en nog niet de persoonlijke uitdrukking die in het eind van de eeuw begint door te dringen. Zij draagt een soort staf of stengel in de rechter hand, die wellicht vroeger langer is geweest. Tijdelijk heeft men er weleer een zilveren bloemstengel in gestoken, ook droegen Madonna en Kind zilveren kronen, terwijl de familie Van Stolk voorts om Maria's hals een kostbaar, antiek collier heeft gehangen, dat zich bij de oude, matte kleuren (goud de buitenkant van den mantel, de binnenkant groen en het onderkleed bruin-rood) wonderwel aanpast. Zooals het beeld er stond, in al zijn teederen eenvoud en lieflijkheid, tusschen leliën, en met 'n olie-lichtje ervoor, maakte het een diepen, ontróerenden indruk. Een beeld dat het mysterie doet gevoelen, niet alleen door wat wij weten van de geschiedenis, maar ook door zijn nobele kunstwaarde. Zij het velen ten zegen! Uit: De Maasbode 26-03-1928 |
|
bron |
In de maanden oktober 2018 tot begin januari 2019 was het beeld van Maria in het museum Het Valkhof in Nijmegen. Voor een tentoonstelling over edelvrouw Maria van Gelre (1380 - na 1427). Zij bezocht het beeld in Renkum meerdere keren om er bij te bidden. Tijdens de tentoonstelling zijn er dus 2 beelden van Maria. De originele staat in het museum te Nijmegen. Een 3D-geprinte en beschilderde kopie van de 'Maria van Renkum'. (volgens het Algemeen Dagblad van 17-10-18) staat in de kerk in Renkum. In het Renkumse hoor ik wel vaker van een kopie van het Maria beeld. Lijkt me ook wel logisch, want het beeld in de kerk is dan wel beschermd door veiligheidsglas, maar of dat voldoende is? |
een vaandel van het OLV Gilde rond 1900 ----
|
|
links krantenberichten zijn gevonden met delpher.nl |
www.mariavanrenkum.nl www.wikiwand.com/nl/Onze Lieve Vrouw Ten Hemelopnemingkerk http://www.meertens.knaw.nl/bedevaart/bol/plaats/620 een PDF van Rob Siepermann, RK kerk Renkum, november 2011 |