Theo Driessen: Inleiding tot een wereldbeeld.  Hans Braakhuis

Laatste update: augustus 2017

hoofdpagina Jagershuis                                             home
In zijn dagboek heeft Theo Driessen het steeds over "Mijn Werk".
Hij gaat in Doorwerth wonen om meer tijd te hebben voor zijn hobby's. Muziek, componeren, schrijven.

Aan te nemen is dat het werk aan een boek zo begint rond 1919, en een van de redenen is om zich terug te trekken van de fabriek en in Doorwerth te gaan wonen. Driessen begint dan met het verzamelen van vele boeken die in zijn bibliotheek een plaats vinden. Driessen maakte gebruik van bestaande wereldbeelden, en verbond deze op eigen wijze. Eerst in 1935 als de cocoladefabriek is verkocht gaat Driessen zich helemaal toeleggen op zijn werk. Een wereldbeeld, wetenschappelijk gefundeerd en wijsgerig doordacht, uitgewerkt op grafieken, tabellen en toelichtingsbladen. Dat alles was klaar in 1944 en lag in Doorwerth bijna drukklaar in de kast. Het originele werk raakte verloren in de Tweede Wereldoorlog. Alleen de inleidende "algemene oriëntering" was elders in kopie aanwezig en bleef dus behouden. Vrij vlot na de oorlog werd Driessen ziek, en opnieuw schrijven van een Wereldbeeld werd te veel. Daarnaast was ook de bibliotheek met zijn basismateriaal geheel verloren gegaan. Het boek Wereldbeelden is nooit uitgebracht. Wat we wel kennen is de  in 1951 uitgegeven Inleiding tot een Wereldbeeld.
Theo Driessen: Inleiding tot een wereldbeeld: Nederlandse Uitgevers Maatschappij, Leiden. 1951; 354 blz. met een map graphieken.
Uit het Dagboek:

Mijn papieren van waarde en stukken van groot belang zijn geruimen tijd geleden bij diverse banken ondergebracht en bewijsstukken daarvan alsmede gewaarmerkte copieën bevinden zich deels in de safe van de Nederlandse Handelmaatschappij te Arnhem, deels in een extra gemaakte met zink omklede kist, bij huis diep ingegraven. Op dezelfde wijze is een doorslag van het boek van mijn Werk, bij tot 31.12.43, geborgen, terwijl de Grafieken in een dubbele zinken-rol werden gesloten en bij de hand gehouden in de orgelkelder.
22 september 1944:
Uiteraard bleven vele stukken voor de hand liggen in mijn werkbureau (tekentafel) of schrijf bureau in de zaal, waaronder het onderhanden zijnde exemplaar van mijn Werk, met alle bijbehorende notities. Ik had een lijstje gemaakt van hetgeen ik in geval van nood - zo er tijd voor zou zijn - nog extra zou bergen.

22 mei 1945
Weg, voor goed weg: mijn werk-onder-handen met de prachtig geslaagde Grafieken en de zo minutieus bewerkte Toelichtingsbladen (hopelijk is de geheel gerede "Inleiding" bij de Bank te Arnhem gered, maar die "Inleiding" maakte een onafscheidelijk deel uit van de Grafieken en Toelichtingsbladen); weg ook mijn aansluitende Bibliotheek met de bronnen-registers; weg, ....
WERELDBEELD door Prof. Dr. C. Gerretson

Het antieke Wereldbeeld

Het inzicht heeft niet altoos bestaan. De antieke mens zag èn de anorganische èn de  organische wereld als „bezield", zoals hij zichzelf, waarnemend en handelend, „bezield" voelde door geesten, goden, God. De beekjes babbelen, het lover lispelt, de hemelen vertellen Gods eer: het anthropoïsme, dat het wezen is vsn alle dichtkunst. In het wereldbeeld van die mens was Natuur slechts de mede-bezielde en mede-acterende coulisse van het menselijk bedrijf. - Het Christendom, dat de Westerse cultuur heeft geschapen en bezield, bracht aan de Romeinse, maar vooral aan de nog primitiever Gallische, Germaanse en Angelsaksische, beschavingen een gelijksoortig, doch veel vollediger en toen modern wereldbeeld. In de bijbelse voorstelling, en dit verklaart hare grote volksopvoedende kracht, bezat het Heelal een begin, wording en einde; de Aarde vormde van dit Heelal het middelpunt, en op dit toneel speelde zich de geschiedenis der mensheid af, met de Kruisheuvel als hoogtepunt en ontknoping der tragedie. Als Christus sterft valt ds „duisternis over de gehele aarde". - Zo werden, in die onvergelijkelijke voorstelling, Aarde en Leven met elkaar in organisch verband gebracht. Aanvankelijk is deze voorstelling ook in staat geweest vele elementen van de stervende klassieke beschaving te amalgameren; de zesde ecloge van Virgilius wordt begrepen als een aankondiging van Christus' komst, enz.

Het rationalistische Wereldbeeld
De Renaissance heeft dit wereldbeeld de eerste doch beslissende sloot gegeven door de heerlijkheid en zelfgenoegzaamheid van de mens op de voorgrond te stellen. Maar het duurde toch lang voor de oude en de nieuwe concepties bewust met elkaar in botsing kwamen. Eerst in de tweede helft van de 18e eeuw breekt de soevereiniteit van de rede zich baan en aanvaardt de Westerse wereld de maxime der antieke „verlichting", dat „de menselijke rede de maat aller dingen is". Voltaire tast het oude wereldbeeld in de wortel aan met zijn beroemde ridiculisering van de dichter-koning David „qui fait danser les monts et réculer les flots". Spoedig blijkt het, dat de ongewijzigde handhaving van dit beeld onmogelijk is; zijn voorstanders betrekken als het ware defensieve stellingen; maar de, soms ingenieuze, pogingen om het statische en verstarde oude levensbeeld met het wordende nieuwe te verzoenen, blijven zonder uitzicht.

Onze tijd
Het zou nog lang duren eer de onoverbrugbaarheid van de klove tussen de beide soorten kennis of wetenschap algemeen principieel wordt aanvaard. Zelfs nu is het nog niet zo ver. De gehele 19e eeuw is er een van altoos weer opnieuw beproefde en mislukte compromissen. Nog steeds zijn er, enerzijds, talrijke mannen der natuurwetenschap, (de vele vormen van vitalisme zün er het bewijs van), die, als ze zich aan het nadenken over de summa hunner wetenschap zetten, niet kunnen ontkomen aan allerlei in de grond der zaak dualistische voorstellingen. Terwijl anderzijds, en dit is erger, er velen zijn-in het rijk der geesteswetenschap, der religie vooral, die zich van het vermeendelijk met het Christendom onafscheidelijk verbonden oude wereldbeeld niet durven losmaken. Deze halfslachtigheid is een der grootste gevaren voor onze Westerse cultuur; vooral voor zijn religieuze grondslag. Men houdt zijn hart vast, wanneer men ziet 'hoevele ouders, in de prijselijke begeerte de grote waarden van net Christendom aan hun kroost mee te geven, er in volharden die geloofswaarden met dat wereldbeeld te verknochten Maar zodra de kinderen — en hoe vroeg geschiedt dit by het huidig schoolonderwijs niet? — dat beeld als „wetenschappelijk" en „redelijk" onhoudbaar erkennen, wordt het, althans innerlijk, verworpen. Met het gevolg dat een steeds groter deel der jeugd, die van dit verouderd wereldbeeld niets wil weten, niet slechts a-religieus, maar van de weeromstuit tegen de pia fraus, die een verouderd wereldbeeld met het boventijdelijk wezen der religie vereenzelvigt, bepaaldelijk anti-religieus opgroeit. Slechts weinigen zijn zich klaar bewust, dat alle religieuze besef en religieus leven ligt in de sfeer van het irrationele en slechts door die ligging zijn eeuwigheidswaarde bezit.

Anderzijds is ook de pretentie der natuurwetenschap, nieuwe wetenschappelijke normen voor de „moraal , en het sociale handelen der mensen te verschaffen, op een mislukking uitgelopen; de verwachting dat de wetenschap welhaast de religie verdringen zou, is niet uitgekomen. Vooral in Europa leiden wetenschap en religie meer en meer nevens elkaar een autonoom bestaan in eigen rijk. Zelfs in dezelfde individuen. leder onzer kent voorbeelden van het merkwaardig verschijnsel, dat volstrekt moderne geesten, koene denkers, die voor geen enkele consequentie van het natuurwetenschappelijke monisme terugdeinzen, toch in het klooster van het eigen hart „uit het geloof leven". — Inconsequentie? Bij velen zeker. Maar bij sommigen allerminst. Bij hen is het de doordachte consequentie van hun inzicht in de menselijke dubbelnatuur.

In deze gedachtensfeer komt ons nu een modern wereldbeeld 1) boeien, dat imponeert niet alleen door de veelzijdige kennis van zijn ontwerper, maar bovenal door de ijzeren consequentie, waarmee deze de natuurwetenschappelijke, op de zinnelijke aanschouwing berustende, methode toepast. Het is het werk van een niet-vakman en het bekende habent sua fata libella is er wel zeer op toepasselijk. De schr. had nl. zijn werk, waaraan hij het beste deel van zijn leven gewijd heeft, juist voltooid, toen het door oorlogsgeweld werd vernietigd. Met onbezweken geestkracht zette hij het, na de bevrijding, in verkorte vorm opnieuw op. Geen en geluk zo groot, of het bergt een gelukje; de verkorting van het omvangrijke werk is de verteerbaarheid der zware stof zeker ten goede gekomen. Men gevoelt thans nog sterker, dat de schr. juist het synthetische van zijn werk als een roeping heeft ondergaan. Stellig zijn reeds vele vakgeleerde bijdragen tot het huidige wereldbeeld gegeven, doch hoe voortreffelijk ook van opzet, zij bleven uiteraard partieel en zijn bovendien vaak uit verschillende gezichtspunten bewerkt. Het universele karakter van dit uit één enkel gezichtspunt ontworpen wereldbeeld rechtvaardigt ten volle de lof, die een geleerde van de rang van prof. dr. S. W. Tromp, geologisch adviseur van de United er aan toezwaait: „Een magistrale arbeid". . . . In de partiële werken wordt het wezen der dingen bovendien meestal slechts binnen het kader van het behandelde onderwerp en zelden In breder samenhang beschouwd: zodra een synthese beproefd wordt plegen de schrijvers te vervallen in philosophische stelsels godsdienstige reminiscenties en dualistische voorstellingen. Deze klippen heeft Driessen op gelukkige wijze vermeden. Uit kosmologische, geologische en biologische begripsmatigheden en grondslagen bouwt hu een geraamte op, dat eensdeels dient voor zijn historisch-geologische graphieken, anderdeels voor systematische doordenking van het probleem van het Leven. Op de graphieken projecteert hij op zowel aesthetisch als wetenschappelijk verantwoorde wijze de ontwikkelingsgang van de aarde, de aardkorst en de levensvormen. Millioenen en millioenen jaren trekken aan de aanschouwer op steeds groter schaal voorbij en culmineren in de ontwikkeling van de huidige mens.

Noch materialistisch, noch vitalistisch
Het zou ons te ver voeren schr. te volgen in zijn kosmologische, geologische en biologische hoofdstukken, maar wat ons bovenal interesseert is de „atmospheer" van zijn Wereldbeeld en de conclusie waartoe hij gekomen is. Het levende wezen, of dat plant, dier of mens zij, leeft op (in) de bovenstaande lagen van een nietig hemellichaam en alle levensvormen worden beheerst door in- en uitwendige natuur- en scheikundige werkingen, maar de menselijke geest streeft er naar het Heelal te omvatten. Dat streven doet hu uit eigen aard en hij bereikt dat doel niet door zijn plaats als eens voor al gegeven te aanvaarden, maar door net wezen en worden er van te onderzoeken. Dank zij wat uit de herkomst van zijn wezen in de mens zelf ligt en dank zij zijn kenvermogen, vormt hij zich een wereldbeeld. Maar dat wereldbeeld evolueert met zijn evoluerend kenvermogen en daarom met zijn vermogen de verborgenheden te peilen en te ontsluiten. Boven zich zelf uit komen kan hij echter nimmer: in een wisselwerking van geloof en kennen worden de entiteiten van de menselijke geest opgebouwd. De menselijke geest is niet „iets op zich zelf staands", hij is met het lichaam geëvolueerd, vaak onevenwichtig, maar altijd onafsplitsbaar. Ook dat geestlichaam van de mens is niet een apart geheel, doch, langs welke wegen van regelmaat, rhythme en spontaneïteit dan ook, „geworden". Zeer fraai zijn de behandeling der levensvormen in het Heden en het Verleden, en het hoofdstuk over de Evolutie. Het eigene en nieuwe van schr.'s opvatting ligt o.i. hierin. Het rationalistisch wereldbeeld was sterk materialistisch getint. Uit reactie daartegen is de vitalistische opvatting geboren. Driessen vindt een gelukkige synthese van beide opvattingen in wat hij noemt de „Hogere-wetmatigheid". Die Hogere-wetmatigheid vindt hij ook in de Aanschouwing van de Natuur. Wel leidt het nieuwe natuurbeeld tot een steeds grotere verfijning in complicatie bij de uiteenzetting er van, maar tevens tot een steeds grotere physischchemische Eenheid, waarvan de achtergrond onverklaarbaar blijft, parallel met het beeld dat het Leven schenkt.

Begrijpen, niet Verklaren.
Het Leven begrijpen," concludeert Driessen, „zullen alleen zij, die het niet willen verklaren." Reeds het maken van hypotheses over de aard en het wezen van het Leven, voert af van de zuivere denkwijze bij de aanschouwing van het onverklaarde, dat niet kan worden onthuld met zinloze vragen naar oorsprong en doel, noch kan worden gehouden binnen het engbesloten begrip van materie, of ondergebracht in een wereld van wonderen. Het kan alleen worden benaderd door een denkwijze, die ten volle en onbevooroordeeld openstaat voor alle resultaten der tegenwoordige onderzoekingen, zonder echter daaruit conclusies te trekken, waarbij door kenbare physisch-chemische wetten principieel onkenbare dingen worden verklaard. Bij juiste probleemstelling blijkt dat de problemen van Natuur, Evolutie en Leven samenvallen in een uiteindelijke Hogere-wetmatigheid. De lezer vraagt zich wellicht af: waarom hier niet God geschreven? Schr. geeft terecht tot antwoord, dat met identificatie van God en het Zijnde het wijsgerig denken niet gediend en het religieus bewustzijn slechts geschaad wordt.

Adoro te
De natuurwetenschap, zagen wij, berust in laatste instantie op het aanschouwen der natuur, dat tot het besef van de Hogere-wetmatigheid leidt. De innigheid van dit aanschouwen voert ook tot en verklaart schr.'s als „uitschieten" in de dichterlijke adoratie, waarmede het streng wetenschappelijke werk besluit: de regels, voortgesproten uit een eendersoortige wereldbeschouwing, zouden van de dichter van de Westöstlicher Divan, de grijze Goethe. kunnen zijn: „Uit duisternis verlossend Licht — van Zon tot Alvoorzienigheid — geworden van der Goden vele tot alvermogend God, den Eenen: Gy zijt, in 't denken van den mensch — en wiss'lend naar diens kenvermogen — het eeuwig wordend Eigen Beeld." Driessen's opus magnum is geen werk voor de huiskamer, maar ieder aandachtig lezer zal de opbouwende kracht erkennen van een niet door andersoortige bijmengsels vertroebeld natuurwetenschappelijk Wereldbeeld, waarvan de beschouwing tot zulk een lofzang op de Schepping noopt.

1) Theo Driessen: Inleiding tot een wereldbeeld: Nederlandse Uitgevers Maatschappij, Leiden. 1951; 354 blz. met een map graphieken.

Uit De Telegraaf van 22-09-1951

Link naar Delpher

Wereldbeeld
Uit De Telegraaf van 22-09-1951, Link naar Delpher
Wereldbeelden Theo Driessen
Er blijven veel vragen open. Heeft u aanvullingen, graag.

mail adres
Gebruikte bronnen:

www.delpher.nl
boek Wereldbeelden