Hans Braakhuis

home
Oosterbeek

  jan 2024
Er is veel over Oosterbeek te vertellen. Op deze pagina probeer ik een overzicht te geven.

Hier gaat het over een stukje voorgeschiedenis: de heren van Baer

Sommige onderwerpen zijn gebundeld:

Over het kerkhof leest u bij begraafplaatsen.
Over de kerken leest u bij kerken.
Over de hotels en horeca leest u bij hotels en cafés.
Over de boerderijen leest u bij boerderijen.
Over de molens in leest u bij molens.
Over de postkantoren leest u bij postkantoren
Over de watertorens leest u bij watertorens
Over de landgoederen bij landgoederen
Over het Hemeldal zijn twee pagina's: de school en het tehuis.
Er zijn aparte pagina's over de Hemelseberg, de Oorsprong, Waldfrieden en de Sonnenberg
Over de oorlogsslachtoffers, begin hier en vrijwel boven aan die pagina staan vier links
Vele bijzondere huizen en villa's staan beschreven bij huizen en villa's
Kenmerken van de Renkumse dorpen.

Nadat onder de katholieke Reinald II in 1339 de graafschap Gelre tot Hertogdom werd verheven, kwamen alle tegenwoordige Renkumse kernen onder het Kwartier van Veluwe te vallen. Het ‘richterambt Veluwezoom’ omvatte het toenmalige schoutambt Renkum (samen met Brummen en Rheden), en de Heerlijkheid Doorwerth (waaronder ook Wolfheze viel). Canon van Gelderland.
Naar E.J. Demoed, Van een groene zoom aan een vaal kleed. Geschreven in 1953:
"De bevolking is zeer gevarieerd, en is voor vrijwel elk dorp weer anders. Renkum heeft in hoofdzaak nog een kern van oude families, waarvan er velen in de papierindustrie werkzaam zijn of waren. We vinden dan ook hier wel de sterkste dorpsgemeenschap van de hele gemeente. In Heelsum ging de dorpsgemeenschap dit vrijwel verloren door het grote percentage van vestiging van buitenaf. Hier treffen we dan ook een conglomeraat van velerlei typen en soorten mensen. Wolfheze is geheel georiënteerd op de Psych. Inrichting en vormt dus een belangengemeenschap. Sinds de re-evacuatie is ook hier meer een toevoer van buitenaf gekomen, zodat dit dorp zich meer als een villadorpje gaat ontwikkelen. Heveadorp is eveneens een belangen-gemeenschap, omdat alle mannelijke bewoners employé van de N.V. Rubberfabriek Hevea zijn. Doorwerth heeft als een jonge nederzetting geen enkele culturele bevolkingswaarde. Een gemeenschap als zodanig bestaat hier niet. Oosterbeek heeft, evenals Renkum, nog een kern van oude families in zich, welke echter geheel door de import — vooral na 1850 —, overwoekerd zijn. Hierdoor is in Oosterbeek niet meer die dorpsgemeenschap, die Renkum kenmerkt. In hoofdzaak bestaat Oosterbeek uit een mengsel van personen, afkomstig uit allerlei oorden van ons land, waaronder veel van Friese origine. Ondanks dit alles bleef in Oosterbeek toch nog een eigen dialect gehandhaafd, hetgeen in sommige opzichten aan het verwante Arnhems doet denken. Ook in Renkum kan min of meer van een dialect gesproken worden, hoewel hier de uitspraak over het algemeen 'plat’ is en veel aan het taaleigen van Z.O.- Utrecht doet denken".
Over de eerste geschiedenis van Oosterbeek is weinig bekend. Het was geen goed van de graven van Hameland en daardoor zijn er vrijwel geen oude beschrijvingen terug te vinden. Veelal begint de geschiedenis van Oosterbeek met de tekst: er waren enkele kleine boerderijen.

Op 25 december 834 regelt priester Bernoldus in Ostbac namens de Utrechtse bisschop Frederikus de overdracht van hoeven, waterlopen, mannen, weilanden en bossen in de Praast (Arnhem) en Oosterbeek door enkele lokale heren aan de St. Martinus kerk in Utrecht.

Volgens overlevering werd in het jaar 1017 de latere Duitsche Keizer, Hendrik III te Oosterbeek ten huize van den Pastoor Bernulf geboren, waar de gemalin van Keizer Koenraad II, Gisela, op haar reis naar Utrecht, tijdelijk vertoefde. De Pastoor die den Keizer te Utrecht, de blijde mare bracht, ontving daarvoor de Bisschopsmijter. Dit verhaal wordt door sommigen nog steeds verteld. Op wikipedia is te lezen dat Hendrik III in Elbingerode (Duitsland) is geboren

In 1196, droeg de Graaf van Gelre zijne goederen te Oosterbeek op aan de Hertog van Brabant en ontving het daarop van de hertog  in leen, terwijl, in 1220, de Roomse  Koning Frederik II aan Deventer vrijdom van tol te Oosterbeek gaf.

In 1342 kocht Reinald, de Hertog van Gelre, het hoog en laag gericht van Velp en het halve gericht van Oosterbeek van Frederik, Heer van Baer, voor de somma van 1800 pond kleine penningen; sindsdien is het in 't bezit gebleven van de volgende Gelderse hertogen.

Ostbac is de vroegste benaming voor de nederzetting; later wordt Oosterbeek ook Haisterbach, Hosterbach, Ostbac, Hostbac, Osterbac, Oosterbeeck, Oisterbeeck genoemd.
In de 10e eeuw werd aan de huidige Benedendorpsweg een stenen kerkje gebouwd, waarvan enkele delen nog steeds bestaan.
Oosterbeek
Een uitsnede van een kaart de Tien percelen in het Koenenbosch tussen Oosterbeek en Wolfheze, dd. 20 october 1569 van Thomas Witteroos. De kerk van Oosterbeek staat er duidelijk op.
Demoed veronderstelt dat er voor de bouw van de 10de eeuwse stenen kerk in Oosterbeek er al een houten kapelletje was, als gevolg van de prediking van Willibrord, Bonifacius, Werenfried en Liudger.
In 1917 werd meer bos en hei ontgonnen tot bouw- en weiland. In 1922 werd de stekker uit de modelboerderij Reijerscamp getrokken. De boerderijen bleven. Het gebied sluit aan op natuurgebied Planken Wambuis. In 1917 werd meer bos en hei ontgonnen tot bouw- en weiland. In 1922 werd de stekker uit de modelboerderij Reijerscamp getrokken. De boerderijen bleven. Het gebied sluit aan op natuurgebied Planken Wambuis.Oosterbeek
Een uitsnede van Gelders Archief 1404-0001 Caerte van des Landschaps Hegge[n] gelegen onder Oosterbeek en de heerlijkheyt van den Dorreweert, van outs genaamt de Coenen Bossen..., 15 december 1702
In 130 jaar is Oosterbeek niet echt gegroeid. Vergeleken met de kaart hierboven.
De gemeente Renkum is ontstaan uit de samenvoeging van het rechtsambt Renkum en het rechtsambt Oosterbeek, in 1573. Toen werden de twee ambten één en de gemeente kreeg de naam Renkum. Omdat Doorwerth destijds een heerlijkheid was, bleef Doorwerth buiten de gemeente Renkum.
Domein gronden

rond 751 - 1795

In de Karolingische tijd (751 tot 987), was het de koning die zich het recht aanmatigde van de onbeheerde gronden, 'bona vacantia’, wildernissen en woeste gronden. Ook de lagere landsheren, de graven, maakten op dit regaal aanspraak, hetzij krachtens uitdrukkelijke verlening door keizer of koning, hetzij krachtens usurpatie. Zo heeft ook de graaf van Gelre op de Veluwe de eigendom van de wildernissen aan zich getrokken. De Veluwe bestond grotendeels uit zeer onvruchtbare grond, waarvan in oude tijden door de dun gezaaide bevolking dus weinig in cultuur gebracht was.

Toen eenmaal de graven macht en rijkdom als voornaamste grootgrondbezitter voldoende gestegen
was om ook zijn landsheerlijke macht krachtig uit te oefenen, kon hij derhalve grote oppervlakten grond onder zijn heerschappij brengen. Daarnaast, doch zonder dat een scherpe grens te trekken valt, hebben de door hem verworven domeinen ook woeste grond omvat. Er zijn zelfs schrijvers, die in de gehele Veluwe één domein van de graaf hebben gezien. Lees Van Spaen; Inleiding Geschiedenis Gelderland; blz. 169.
Gebruikelijk was dat een graaf door aankoop van goederen en landerijen zijn bezit en macht vergrootte.
De Veluwse wildban geeft de graaf inkomsten, het zogenaamde ruimgeld. Dit was een belasting, die eens in de vier jaar, nl. elk schrikkeljaar betaald werd, en die geïnd werd door de zgn. wildforsters. Het bedrag van het ruimgeld was sinds het midden van de14e eeuw steeds even hoog.

De rekeningen van na 1543 laten zien dat door alle huislieden op de Veluwe betaald voor het gebruik van de woeste gronden en wegen van de landsheer, waarin ieder goed zijn deel moest betalen, naar gelang van de grootte van het bedrijf en het aantal vee.

In het westelijk deel van de Veluwezoom inde de bosmeester extra belastingen, verschuldigd b.v. wegens het schapen houden en plaggen maaien op de velden. Waar echter de schapen en plaggenmaaiers stelselmatig geweerd werden, bleef uiteraard het natuurwoud bestaan, zulks in tegenstelling tot de hiervoor genoemde woeste gronden. Deze natuurwouden dienden dan als voorraadschuur van brandhout voor de grafelijke keukens. Vooral in de Doorwerthse - en Oosterbeekse heggen werden de schapen beperkt, om het bos voor de hertog in stand te houden. Door de bescherming van de bossen veranderde hieraan vrijwel niets, zulks in tegenstelling tot de woeste gronden, die in de loop der eeuwen regelmatig in eigendom of erfpacht uitgegeven werden, om daarvan bouwland te maken.
De toenemende uitbreiding van de bevolking in de Veluwezoom, werden de bossen beschermd en de woeste gronden werden steeds geringer van oppervlak door de ontginningen. Vooral in de tijd van Willem van Kleef, de hertog van Gelre en keizer Karel de V werd veel woeste grond ontgonnen.
De domeinbossen zijn na de afzwering van de laatste hertog in 1581 overgegaan aan de Landschap van de Staten van Gelderland. De domein gronden werden namens de Staten beheerd door de Rekenkamer te Arnhem, sinds 1559.

Tot het recht van jurisdictie van de Staten behoorde o.m. ook de gruit of het bieraccijns, het molenrecht en het jachtregaal. Dit laatste recht is ook een der hinderpalen geweest in de verhouding van de Rekenkamer tot de heren van Doorwerth, voor dat de limietscheiding van 1712 werd vastgesteld. Zo werd laatstgenoemde in 1644 gedaagd om zijn recht te bewijzen om binnen zijn heerlijkheidsgrenzen in het domeinbezit te mogen fretteren en konijnen te vangen.

En wat het molenrecht aangaat, uit de rekeningen van de rentmeester van Veluwe over 1633/34 blijkt, dat de Landschap jaarlijks 6 molder rogge ontving van de heer van Doorwerth wegens een „vol molen” te Oosterbeek.


Van ontginning op enige schaal van de onder de gemeente Renkum gelegen woeste gronden is niets bekend. Behalve de 11 morgen, die in 1567 onder Wolfheze uitgegeven werden, zijn verder geen uitgiften uit die tijd bekend.

Wel vinden we na 1650 verschillende uitgiften van bossen, zijnde kleine gedeelten van de verspreid liggende Oosterbeekse heggen Swyersdall en Boxoort.

Het blijft echter steeds om kleine stukken gaan. Intussen werden omstreeks 1560 pogingen aangewend, om in het algemeen de domeinbossen op te heffen uit de toestand van verwaarlozing, waarin ze verkeerden. Men wilde nl. weten of het mogelijk zou zijn, schaarbossen en bossen van opgaande bomen te planten op terreinen, die tot dusverre niet in cultuur gebracht waren. De bosmeester verklaarde, dat de Mofft (tussen Renkum, Wageningen en Ede een schaarbos was, waaruit hij de schapen verdreef, doch dat het overige deel woest lag, omdat die van Wageningen, Bennekom, Manen en Harten er gebruiksrechten hadden.

Langs de Veluwezoom tussen Wageningen en Arnhem lagen, grote gebieden domeinbezit. Op Wagenings gebied lag dan de zojuist genoemde landschapshegge de Mofft, en oostelijk daarvan de uitgestrekte heetvelden van Renkum. Tussen Doorwerth en Oosterbeek lagen de bossen van de heren van Doorwerth en meer noordelijk daarvan die van het klooster Mariëndaal.

De bossen waren dus de brandhoutbossen voor het hertogelijke (sinds 1543 stadhouderlijke) hof te Arnhem. In de middeleeuwen werd het beheer hierover gevoerd door een boswachter, maar sinds 1500 was dit opgedragen aan de rentmeester der domeinen op de Veluwe. De bosmeesters hadden sinds 1500 slechts alleen het politie-toezicht tot taak. Ze waren belast met het weren van onbevoegden en het verdrijven van vee uit de bossen, en het opsporen van de schuldigen aan houtbeschadigingen.

Om echter terug te keren tot de heggen van het Oosterbeekse Koenenbos, deze werden in 1676 voor het laatst voor 20 jaren verpacht; maar daarna werden zij door de Rekenkamer in eigen beheer genomen. Sinds 1702 zijn zij daarop jaarlijks geinspecteerd. Jaarlijks werden per koets tochten ondernomen ter inspectie, waarbij steeds bij de Oosterbeekse heggen begonnen werd. N.a.v. deze persoonlijke bezichtiging besliste de Rekenkamer dan over de herstellingen en de aanleg van bossen, van oeverversterkingen, en de verkoop van hout, en dergelijke maatregelen.
De rekenmeesters legden zich vooral toe op de instandhouding van het akkermaalshout, waarvan geregeld verkopingen werden gehouden, doch ook in de aanleg van lanen van opgaande eiken en beuken hadden zij veel liefhebberij.

De dennenboom als boomsoort wordt in de verslagen uit 1793 voor het eerst genoemd, toen 4 morgen zeer slecht akkermaalshout bij het Stenen Kruis zou worden omgezet en met jonge dennen uit de dennenkampen ingepoot.

In de Franse tijd werd op 11 februari 1795, bij besluit van de Landdag, de Rekenkamer opgeheven, en werden haar werkzaamheden voorlopig opgedragen aan het Prov. College van algemeen welzijn en financiën.

Nadat in 1812 reeds een grote verkoping het domeinbezit had doen slinken, werd van 8-12 October 1838 de derde en laatste veiling hiervan gehouden. Als gevolg daarvan, verdwenen toen ook de onder Oosterbeek gelegen heggen, waardoor sindsdien ook in onze gemeente geen domeingronden meer aanwezig zijn. In 1831 was er nog 1060 ha eigendom der domeinen, alsmede 65 ha die in erfpacht uitgegeven waren ; dit betekend, dat toen nog ongeveer 40% van de oppervlakte der gemeente domeinbezit was, terwijl 13 jaar later geen enkele ha meerin bezit was.

De Oosterbeekse heggen en domeinen zijn geveild in uitterlijk 1838. Reden was de slechte financiële toestand van ons land. De domeinen waren bij de wet van 27 December 1822 in handen gesteld van het Amortisatie-syndicaat, om gelden te verwerven waarmee de staatsschuld verminderd kon worden.
Dusinckhof

rond 1335 - 1433

De Dusinckhof is een hoeve onder Oosterbeek (Gelre LXVI 11 (1974/75) 18)

Volgens Verkerk (De Geschiedenis der Neder- Veluwe, Deel 1 Ede en Omstreken, 1888) is de Oosterbeekse hoeve de Dusinckhof van de heren van Gelre wellicht te identificeren met het oorspronkelijke bezit van Adela van Hamaland, het latere landgoed de Duno.

De thinshof Dusinckhof bij Oosterbeek, is in bezit van de landheer. Als zodanig behoort ook deze hof dus tot het domeinbezit. Over deze hof is weinig bekend. Uit de tynsboeken blijkt, dat de Dusinckhof aan de heren van Gelre toebehoorde, en dienst deed als een soort betaalkantoor voor de onder Oosterbeek en Arnhem behorende tynsen.
Van deze hof kreeg de Graaf in 1335 de derde garf, d.i. het derde deel der opbrengst van de landerijen. Of een horige hier de gebruiker van het domeinbezit was, blijkt niet. Wel werden, zoals gezegd, in die hof tynsen betaald, die waarschijnlijk betalingen in geld van horigen waren, want ze werden geboekt „inclusies denarius capitalibus”. Op deze wijze ontving dus de heer of graaf van Gelre indirect de inkomsten van zijn bezittingen in Veluwenzoom.

Doordat sinds de eerste helft van de 14e eeuw veel woeste grond ontgonnen werd, ontving de heer zijn inkomsten niet meer direct van goederen in eigen beheer, doch indirect uit betalingen, die hij van zijn horigen, tynslieden en pachters, ontving als recognitie voor het gebruik van de gronden.

Hoewel betaalkantoor, blijkt toch weer niet alle tyns in de Dusinckhof betaald te zijn. Zo werd in elk geval in 1433 aldaar geen hoofdgeld geïnd. Hoewel op St. Maarten 1433 te Oosterbeek door 11 personen elk een „alt moirken” betaald werd. Deze tyns ‘was de zgn. hoofd- of hoftyns, welke een horige eens per jaar moest betalen als erkentenis van zijn horigheid. Blijkbaar was er dus nog een hof onder Oosterbeek. Het jaar tevoren had eveneens een betaling te Oosterbeek plaatsgevonden, en wel voor 19 hoends, die eigenlijk als tyns aan de hertog verschuldigd waren. Deze tynsboeken, bewaard in het archief van de Rekenkamer, maken ons ook niet direct wijzer omtrent de Dusinckhof.
Oosterbeek
Oosterbeek: Van alle die C.M. heggen geleghen in Coenenbosch tussen Oosterbeek en Wolfheze, door Thomas Witteroos 1570  Uitsnede Oosterbeek GA 1403-0004

Thomas Witteroos tekende in 1570 een kaart van het Koenenbos in Oosterbeek. Dit is een gerestaureerde uitsnede er van. In het midden, boven is het Swijersdaal herkenbaar. Aan de linkerkant is een kavel herkenbaar aan de naam Bentinck, de Bentincks hadden kavels uit Het Goed te Aa tot aan Oosterbeek. Het goed ter Aa staat beschreven bij Landgoederen
De Gelderse Rekenkamer stond voor de exploitatie van akkermaalshout. Doch in 1770 stond het hout er ongemeen slecht bij en de heide won hand over hand veld. Aan deze toestand kwam eerst een einde, toen tussen 1826 en 1838 deze bossen door de Staat, aan wie de Gelderse domeinen waren overgegaan, aan particulieren werden verkocht. De aloude "heggen” kwamen zo in particulier bezit, en deze nieuwe eigenaren hebben de aanplant van nieuw bos krachtig ter hand genomen. Tegenwoordig zijn de oude heggen zo goed als verdwenen of er is een bos met een andere naam. Zo zijn de Aardakker, de Boefheg, de Haag en de Homoetsche heg een deel geworden der Valckeniersbossen. Soms zijn de oude namen als Bilderberg, Zonnenbergsche heg en Zilverberg nog bewaard gebleven. Andere namen als de Ragheg, de Ratstaak, de Koedel en het Keldertje zijn verdwenen. In 1819 gaan de gronden bij Oosterbeek van de St. Nicolai Broederschap over naar Baron van Haersolte met als rentmeester Maurenbrecher. Baron van Haersolte zette de heidevelden op Dreyen om in bouwland en in jong plantsoen, doorsneden door slingerpaden; door wandelwegen werd het een bekoorlijk buitenverblijf. De bouwhof Dreyen (nu Dreyeroord) was gelegen tussen de Urechtseweg en de later aan te leggen spoorlijn Arnhem-Utrecht. Het gebied van de St. Nicolai Broederschap was verder nog
ongedeeld en liep van de Utrechtseweg tot de Amsterdamseweg. Bij de aanleg van de Rijnspoorweg (1839 – 1845) werd het landgoed in tweeën gedeeld; toen ontstond de latere zuidgrens van Johanna-Hoeve.
Oosterbeek
Boxoord

Kijk eens bij het Gelders Archief naar deze kaart: Tien percelen in het Koenenbosch tussen Oosterbeek en Wolfheze, 20 october 1569. Het noorden is aangegeven, Mariëndaal is aangegeven, het zuiden is vermeld. Herkennnen we de huidige Benedendorpsweg, met de oude kerk? De gronden van Bentinck zijn aangegeven, dat klopt. Een schuur met de tekst: "Dit cot behoort die heer van den Dorewaert". Ten zuiden van Mariëndaal tot aan de Rijn, inclusief de Oude Kerk, er is in 1596 slechts één schuur in wat nog Oosterbeek moet worden. De kaart zal niet gemaakt zijn voor weergave van het dorp Oosterbeek. De titel duidt daar al naar.
De Utrechtseweg was in 1570 een naamloze landweg naar Arnhem. Het dorp Oosterbeek lag veel zuidelijker gesitueerd rond de oude kerk. Vanwege het klooster Mariëndaal werd de Utrechtseweg meer en meer gebruikt en werd het aanzien opgeleukt met een eiken beplanting. In 1820 werd de Utrechtseweg verhard en rond 1855 komt er een trambaan.

Gemeentetram als de Oosterstoomtram Lijn 1 tot aan Kievitsdel.

Vanaf 1885-1887 reed een tramdienst over de Utrechtseweg vanaf Wageningen naar Arnhem. Een zijspoor vanaf Kievitsdel naar Heveadorp werd vanaf 1924 door middel van een elektrische tram geëxploiteerd. Deze lijn ging over de Van de Molenallee.

. In die tijd verrezen aan de Utrechtseweg veel herenhuizen, landhuizen en villa’s. Begin 1900 veranderde de weg van een laan met villa's in een winkelstraat. Hiermee begon de Utrechtseweg de Benedendorpsweg te overvleugelen, om zo uit te groeien tot het centrum van Oosterbeek.

In 1924 komt er een aftakking. Vanaf de Grindweg, via het Benedendorp naar Doorwerth en Kievitsdel. Uitvoerder is de TOL: Tramwegmaatschappij Oosterbeek Laag - Doorwerth. De Grindweg is tegenwoordig de Jonkheer Nedermeijer van Rosenthalweg.
De dienst op de TOL werd geëxploiteerd door de NBM, en ging in 1937 over naar de GETA (Gemeente Trambedrijf Arnhem)
Ein Dorf bei Arnheim
Oosterbeek

Een prent gemaakt vanaf de Ploegseweg. Op de voorgrond de huizen aan de Beneden-Weverstraat. Op de achtergrond een vrije impressie van de villa's Oorsprong, Hemelsche Berg en Pietersberg. Vervaardiger?  Het GA noemt Johan Conrad Greive j.r. en of Frederik Hendrik Weissenbruch. Datering: 1858

De tekenaar J.C. Greive Jr. zou zich met de hout- of steendruk gebaseerd kunnen hebben op een schets van Weissenbruch.

Oosterbeek
"De ontwikkeling van Oosterbeek als seizoenplaats. Niemand zal willen bestrijden, dat Oosterbeek is een seizoen- en vreemdelingenplaats in de ruimste beteekenis van het woord. Hotels en pensions zijn erop ingesteld om gedurende de zomer enkele maanden een groot aantal gasten te ontvangen, terwijl door de betrokken groepen uit de burgerij ieder jaar weer al het mogelijke in het werk wordt gesteld om de bezoekers te kunnen gerieven. De ontwikkeling tot seizoenplaats met hotels- en pensionwezen heeft zich geleidelijk voltrokken. In de laatste helft van de vorige eeuw telde Oosterbeek een aantal buitenplaatsen en villa's die alleen des zomers door de eigenaren werden bewoond. In de wintermaanden vertoefde men dan in zijn woning in één van de groote steden. Bovendien waren er enkele uitspanningen als de Oorsprong en de Westerbouwing die uit de omgeving bezoek tot zich trokken. Wanneer een z.g. pleiziertrein in Arnhem zijn eindpunt had, dan werd doorgaans met Janpleiziers een tocht gemaakt naar de boveng enoemde uitspanningen. Omstreeks 1875 kende men nog niet de pensiongasten, zooals die thans in de zomermaanden het dorp bevolken. Eerst zoo in de jaren 1880—1885, begon het gewoonte worden, dat menschen, die eens een dag een bezoek aan Oosterbeek hadden gebracht en daarbij werden getroffen door het verrukkelijke natuurschoon, enkele dagen wilden blijven. Uit dien tijd dateert dan ook de opkomst van de pensions die in den beginne maar zeer eenvoudig waren. Tevens werd in de bevolking het besef levendig, dat het van veel belang zou zijn het bezoek van vreemdelingen gedurende langeren tijd, aan te wakkeren. Het gevolg is geweest dat in het laatst van de vorige eeuw door den heer G. Romijn het initiatief is genomen voor de oprichting van een vereeniging voor vreemdelingenverkeer. De heer Romijn vond hierbij den steun van een aantal vooraanstaande ingezetenen als Mr. A. J. A. A. baron van Heemstra, Mr. A. G. A. Ridder van Rappard, J. J. S. baron Sloet e.a., alsook die van de burgerij. Onmiddellijk werden de handen ineen geslagen om alles te doen wat bevorderlijk kon zijn voor het bezoek van vreemdelingen. Banken en handwijzers werden geplaatst, een pension- en wandelgids uitgegeven terwijl ook een bureau voor inlichtingen werd gesticht. De wandelgids werd bewerkt en van historische gegevens voorzien door Baron Sloet. Later — en nu nog — is die gids vele malen heruitgegeven, De eerste gids is echter steeds een grondslag gebleven. De vereeniging voor vreemdelingenverkeer bewerkte ook, dat wandelkaarten werden verstrekt voor mooie gebieden, die anders voor het publiek ontoegankelijk waren. In de eerste jaren beschouwde men amusement nog niet zoo noodzakelijk. Wel had men een prachtige muziektent in den tuin achter hotel Doornenkamp in het Benedendorp waarin zoo nu en dan concerten werden gegeven. Een bezwaar bleek op den duur, dat de muziektent zich in het Benedendorp bevond, terwijl Oosterbeek meer naar het Noorden groeide. In de na-oorlogsche jaren ontstond er bij de zomergasten meer en meer behoefte aan amusement en afwisseling. Een tijdlang zijn toen 's zomers bij de eendjesvijver op de Hemelsche berg openluchtspelen opgevoerd. Op den duur heeft men dit echter niet kunnen volhouden. Waar vorig jaar tijdens den sprookjesavond bij de eendjesvijver gebleken is, hoezeer deze omgeving zich bij een feeërieke verlichting leent voor de opvoering van tableaux, ware het aan te bevelen in het vervolg weer iets dergelijks, zij het dan ook kleiner van opzet op touw te zetten. Uit het bovenstaande blijkt hoe steeds is getracht, zich aan te passen aan de zich immer wijzigende behoeften van de zomergasten. Moge dat in de toekomst met een ieder in Oosterbeek eveneens het geval zijn". Arnhemsche courant 27-07-1935 Oosterbeek

Oosterbeek
Oosterbeek Oosterbeek
"Oosterbeek bestond aanvankelijk uit 3 buurtschappen; Dreijen, Klingelbeek en het benedendorp bij de Weverstraat en Benedendorpseweg. Rond 1855 werden langs de Utrechtseweg grote buitens en villa's gebouwd. Deze villa's werden veelal slechts 's zomers bewoond. Schoolgebouwen, winkels, pensions en een postkantoor werden in deze.periode opgericht. Zo verrees op de Tafelberg een kostschool voor jonge dames en in het Hemeldal een kostschool voor jonge heren. (beiden bestonden al) Arbeiderswoningen werden in 1872 aan de Lebretweg gebouwd. In de periode na 1890 onderging de ruim opgezette bebouwing langs de.Utrechtseweg een verdichting als gevolg van een opdeling van de zeer ruim bemeten huiserven. Tegelijkertijd werden in het noordelijk deel van de Utrechtseweg aan de Paul Krugerstraat, de Mariaweg en de.Steynweg arbeiders- en middenstandswoningen gebouwd. Eveneens werd het landgoed tussen de Pieterbergseweg en de Paasberg.rond 1890 verkaveld en met grotere villa's bebouwd. Een ander landgoed - Hogerheide - werd ook verkaveld, hier ontstonden de woningen aan de Van Toulon Van der Koogweg. Rond 1880 onderging het hoge einde van de Weverstraat een functiewijziging. De vervallen woonbebouwing maakte plaats voor winkelpanden. Het gebied bij de Noorderweg en Lebretweg werd verder bebouwd met.kleinere woningen. Het bovendorp werd meer en meer een middenstands- en arbeiderswijk. Deze ontwikkeling ging verder toen de in 1910 opgerichte A.C. van Deventerstichting hier veel arbeiderswoningen liet bouwen, o.a. aan de Reuvenweg en Noorderweg. Het benedendorp met een sterk hoogteverschil en dalen onderging weinig structurele veranderingen. Het uitbreidingsplan van de tuinarchitect.S. Voorhoeve uit 1911 heeft beperkte gevolgen gehad voor de wegenaanleg en de open structuur in dit deel. Bato's wijk, een landgoed in het benedendorp, was in wezen nog steeds een open enclave in dit met grote landhuizen bebouwde zuidelijke dorpsgebied. In 1929 werd in het Zweijersdal een dam aangelegd als verbinding tussen de Weverstraat en de Fangmanstraat. Als gevolg van.het uitbreidingsplan uit 1926 werd de van Lennepweg in het westelijk.deel van de kern aangelegd. Hier en ten noorden van Hartenstein werden villa's en herenhuizen gebouwd.
Vanaf 1927 zijn de wegen en bebouwing in het noordelijk deel van Rosande ontstaan. De oorlogsschade die vooral in het benedendorp is aangericht, werd hersteld door middel van een wederopbouwplan van ir. A. Kraayenhagen en dr. ir. J.T.P. Bijhouwer.
De structuur van het benedendorp bleef in dit plan in wezen intact, alleen verschoof de winkelfunctie van de Weverstraat naar de Utrechtseweg. Meer westelijk van de kern lagen de landgoederen de Hemelse Berg, Hartenstein en de Oorsprong. Noordelijk van de spoorlijn lag het landgoed Mariëndaal. De Hemelse Berg werd na eerdere ingrepen van Zocher en Sprenger door Copijn verder verfraaid.
De uitspanning Westerbouwing, door oorlogsgeweld verloren gegaan, werd in 1950 vervangen door het huidige restaurant met uitzichttoren".

Bron: Het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) in de gemeente Renkum. 1991
Oosterbeek Oosterbeek
Op de kaart staat kerk en molen. Bedoeld wordt watertoren en molen
op zoek naar een andere hobby. Oosterbeek
Bronnen:

teksten van Kees Klaver en Cor de Winkel.
Gelders Archief
Demoed: Van een groene zoom aan een vaal kleed.
op- en aanmerkingen, verbeteringen:
braakhuis