Renkum Van Graafschap, klooster, Grunsfoort, Corthenberg, Keijenberg en Quadenoord. |
Hans Braakhuis januari 2023 |
Renkum of Radengheim, Radenghem,
Radighem, Radinchem, Ratincheim, Rechem,
Redichen, Redichem, Redincghem, Redinghem, Rijnkom, Rinckom. Voor Karel de Groote waren er in Redichem Graven van Saksische afkomst. Dat waren de Graven van Hameland. In of bij Redichem hadden zij waarschijnlijk een houten burcht, de exacte plaats is niet bekend. Destijds bestond Gelderland uit twee gedeelten: Salland en Hameland. Eén van deze graven was een zekere Graaf Wichman. Daar er geen mannelijke erfgenamen meer waren, droeg Wichman zijn Vlaamse lenen over aan zijn neef en zwager Dirk II van Holland en hij stichtte het Sticht Elten (St. Vitusklooster). Graaf Wichman had vermoedelijk in Redichem een houten slot, dat vermoedelijk gestaan heeft op de plaats, waar in de 15de eeuw het bekende nonnenklooster van de Augustijnerorde zich verhief, in de thans nog bekende Kloosterweide, niet ver van de door St. Willebrordus daar gestichte houten Kapel, welke na 1000 door een fraaie kerk werd vervangen, die na 1864 werd afgebroken. Hoe onzeker de woonplaats van Imad en Adèle, later Balderik en Adèle is, blijkt uit het vermoeden dat deze personen op de Doorwerth, op het slot Grunsfoort, als op de Dunohoogte hebben gehuisd. Graaf Wichmann had drie dochters Luitgardis, Hildegardis en Adela. Dochter Hildegardis gaf hij het graafschap Gent. Adela trouwde met de graaf Balderic van Redighem (Renkum). En Luitgardis bleef ongehuwd, koos voor het dienen van de kerk en werd non. Haar vader graaf Wichmann, bouwde voor haar een klooster te Elten - staat nu nog op de Elterberg - waar zij de eerste abdis werd. Omdat de graaf de volle eigendom van de bezitting wilde overdragen, hij had het slechts in leen, verzocht hij keizer Otto II in 973, er zijn goedkeuring aan te geven. Hierdoor kwam het klooster te Elten onder bescherming van de keizer. De graaf wilde het bezit ook veilig stellen voor zijn grijpgrage dochter Adela. Zij leidde met Balderic een bandeloos leven en wilde het klooster als haar erfdeel in bezit nemen. Op 14 december 973 schonk keizer Otto II, aan de abdis de bevoegdheid om kleine misdrijven in haar bezitting zelf te berechten. Graaf Wichmann stierf in 980, toen zag dochter Adela haar kansen. In 983 heeft zij toen samen met Balderic waarschijnlijk haar zuster Luitgardis vergiftigd. Adela nam vervolgens bezit van de kerk en het klooster te Elten. Hoewel keizer Otto III haar weer heeft verdreven, wist zij samen met Balderic, kort daarna de kerk en het klooster te verwoesten. Streng gestraft moesten Adela en Balderic op 18 december 996, na een plechtige terechtzitting te Nijmegen, beloven van hun aanspraken op het klooster afstand te doen. Bij deze gelegenheid werd door keizer Otto III, het klooster voor het laatst in zijn bezittingen bevestigd. (bron) Graaf Wichman IV van Hamaland en Liutgard van Vlaanderen, hadden twee dochters. Wichman's jongste dochter Liutgard werd abdis op het Sticht Elten abdis en Wichman schonk twee derde deel van zijn persoonlijke bezittingen aan het klooster en droeg alle grafelijke rechten op het klooster over. |
De oudste dochter Adela van Hamaland (door sommigen ook wel Adela
van Renkum genoemd)
(ca. 950 - Keulen, ca. 1025?) (van graaf Wichman
IV van Hamaland en Liutgard van Vlaanderen), bleef er slechts 1/3 van de
erfenis over en ze
weigerde dat te accepteren. Zij verzette zich langdurig en met succes
tegen de mate waarin haar vader het Stift Elten met zijn erfgoed had
bedacht. Adela heeft tot in 996 met haar man Graaf
Balderik, tot aan het keizerlijke hof procedures gevoerd, en kreeg
aldus toch de helft van de erfenis toegewezen. Adela van Hamaland heeft twee zonen. Adela's oudste zoon Diederik is in de voetsporen van zijn vader Immed IV getreden en is graaf van de Veluwe geworden. Adela's jongste zoon Meinwerk is op jonge leeftijd als 'oblaat' (afgestane zoon) in Halberstadt is geplaatst. Meinwerk is in Renkum geboren en sticht later het klooster Abdinghof, een voormalige abdij van benedictijnen in het Duitse Paderborn. Tussen 931 en 1031heeft Meinwerk in een kapel gebouwd, een gift van Meinwerk. Deze schenking werd op 27 februari 1183 door Paus Lucius III bevestigd. Het is mogelijk om de goederenlijsten van het klooster de Abdinghof te Paderborn en van het St. Vitusklooster te Elten te raadplegen. Deze kloosters komen voort uit de nalatenschappen van graaf Wichman. De kloosters hebben een belangrijke rol gespeeld in de geschiedenis van Renkum. In Renkum hadden ze allebei een vroonhoeve, de Overhof en de Nederhof. Vroonhoeven zijn het centrum van middeleeuwse hoven. De heer van de hoeve woonde er, en horigen uit de omgeving kwamen er diensten verrichten, produkten afleveren, of tijnsen betalen. De Overhof en de Nederhof hadden over de wijde omgeving verspreide goederen; er was sprake van een zgn. 'streubesitz'. Het Mariaklooster kreeg spoedig na haar stichting het grootste deel van deze goederen in erfpacht, zo blijkt uit de bovenstaande overdrachten uit het Cartularium. Lees het boek Cartularium van O.L. Vrouweklooster te Renkum 1383-1609 van Drs. J.J.Th.M. Tersteeg en Drs. W.F. Scheepsma uit 1992. "In Renkum was ook een Sint Vitus hof te vinden die gepacht werd door een zekere Rutger Vonck. In Renkum bestond naast een Eltense Nederhof met een ‘principael hof- stede’, ook een Overhof van de abdij Abdinghof. Deze drie hoven waren een gevolg van de boedelscheiding tussen Elten enerzijds en Balderik en Adela anderzijds (996) en de daaropvolgende verdeling van Adela’s nalatenschap tussen Meinwerk († 1036) en zijn zus Azela, een Eltense juffer. Meinwerk schonk zijn deel aan zijn abdij Abdinghof te Paderborn, Azela aan haar stift. Van alledrie de hoven – die dus oorspronkelijk één ge- heel vormden – werd alleen het bijbehorende land in pacht uitgegeven, de hofsteden of oorspronkelijke vroonhoven bleven inclusief de mensen, belastingen en pachten aan de geestelijke instellingen". Naar: Van meenten tot marken, door H.A. Kos, universiteit Leiden 2009. |
Nadat
onder de katholieke Reinald II in 1339 de graafschap Gelre tot
Hertogdom werd verheven, kwamen alle tegenwoordige Renkumse kernen
onder het Kwartier van Veluwe te vallen.
Het ‘richterambt Veluwezoom’ omvatte het toenmalige schoutambt Renkum
(samen met Brummen en Rheden), en de Heerlijkheid Doorwerth (waaronder
ook Wolfheze viel). Canon van Gelderland. De gemeente Renkum is ontstaan uit de samenvoeging van het rechtsambt Renkum en het rechtsambt Oosterbeek, in 1573. Toen werden de twee ambten één en de gemeente kreeg de naam Renkum. Omdat Doorwerth destijds een heerlijkheid was, bleef Doorwerth buiten de gemeente Renkum. |
|
Bij Renkum waren er in de vroege middeleeuwen (rond 1000 na Chr.) meerdere boerderijen in de verdwenen buurtschap Harten. De buurtschap bestond uit een negental boerderijen in het beekdal, tussen de Rijksweg 225, Hartenseweg en Quadenoord. De voormalige boerderijen Het Everwijnsgoed en De Beken staan op de plek van voormalige boerderijen. Over de boerderijen op Harten is bij het gedeelte over boerderijen meer geschreven. | |
Uit het REGISTER OP DE LEENAKTENBOEKEN VAN HET VORSTENDOM GELRE EN GRAAFSCHAP ZUTPHEN. Geschreven door Mr. J. J. S. Baron Sloet en Dr. J. S. van Veen. Vereniging Gelre 1917. |
"1°. Een erf genaemt den Keyenberg, 2°. een koornmolen mettet land daartoe gehorende, 3°. de papiermolen hij den Bock metten molenwijer, 4°. een weykampken, gelegen bij de Rietkamp, bij Gijsbert Gerritse gebruikt, en ten laetsten het Closter tot Renkom met al het getimmer en daertoe gehorende bouw-, weylanden, regten, geregtigheiden, ap- en dependentien van dien, mette houtgewassen niets van allen nitgesondert, al most hetselve breder gespeciflceert ende uitgedrukt worden, gelijk als bij den transportant beseten worden ende tot Renkom in de notoire bepalinge gelegen sijn, voor twe geërfdens van Veluwenzoom aen de Ed. Mog. Heeren Staten des furstendoms Gelre ende graefschaps Zutphen opgedragen wesende door Wilhem Joseph van Gent, is daer weder mede beleent, als met een leen ten Zutphense regten, met een paer witte handschoene ad agt en twintig stuivers te verheergewaden, leenroerig, Wilhem Joseph van Gent, den 21 April 1703." |
Van Capel, naar
klooster, Corthenberg, Keijenberg en Quadenoord. ![]() Rond het jaar 1000 is er een kerk in Wageningen, Oosterbeek, Wolfheze en een kapel in Renkum. Zo rond dat jaar was er aldus ook wel een kerkpad van het voetveer bij Kasteel Doorwerth naar de kerk in Wolfheze. Of er al een versterking op Doorwerth was? Formeel wordt Doorwerth voor het eerst in 1260 beschreven. Maar in het boek "De Zuidzoom in de Middeleeuwen V", van Henk Jansen, uit 2020, gaat de auteur verder terug dan 1260. |
De Seelbeek bij Heveadorp wordt voor het eerst
genoemd in het jaar 839 bij de schenking van een Hof aan de Seelbeek
aan het klooster van Lorsch door ene Magofrid. Naast het klooster met bedevaartkapel, heeft Renkum ook een kerspelkerk gehad, die terug gaat tot in de verre oudheid. Reeds voor het midden der 11de eeuw, in Sint Bernolds tijd, was Renkum in het bezit van een eigen heiligdom, hetzij dan kerspelkerk of kapel, blijkbaar gesticht door de graven van Redinchem. Een afstammeling van graaf Wichman, de vrome Meynwerck bisschop van Paderborn, geeft een goed beeld, als hij op 2 November 1031 getuigt dat hij aan het klooster Abdinghof uit zijn ouderlijk erfgoed, behalve veel andere bezittingen, ook geschonken heeft: "Radenigheim cum ecclesia et decima". Dezelfde vermelding vinden we nog bij den monnik Alpertus in zijne Vita Meinwerci, waar de schenking aldus wordt omschreven: in Radincheim icurtem cum familia, cum capella et decima super dimidiam villam. Dankzij Meinwerck, zoon van Adela (de dochter van graaf Wichman) weten we dus dat er in het jaar 1031 reeds een kapel in Redichem aanwezig was. De Hartense Capel, op de kaart hieraast. In 1183 wordt voor het eerst melding gedaan van een andere kapel in Renkum. De kapel stond op eigendommen van de Hertog van Gelre. Op verzoek van de hertog van Gelre hebben de zuster Augustinessen uit Zwolle in 1405 is de kapel uitgebreid als klooster van de Augustijner regularissen. Het klooster kreeg de naam Sancta Maria. Bron In het jaar 1380 is op een wonderbaarlijke wijze een Mariabeeld in deze kapel verschenen. Hierdoor werd Renkum een belangrijke bedevaartsplaats. "tot onser liever Vrouwen Capellen van Redinchem, en willende deselve in deze goede devotie naer voighen door de groote begeerte die hij hadde tot het Heyligdom op die selfde capelle rustende". Als het klooster gereed is geeft Hertog Reinald IV vele schenkingen aan het kooster. Eén daarvan is het recht om de Hartense beek te verleggen langs het klooster tot "haare wille en nutte". Het klooster werd zeer rijk door inkomsten uit huizen, landerijen en de bezittingen van de de koosters uit Elten en Paderborn. Hiertoe behoorden gronden die gelegen waren in het beekdal. Zoals erve, de Cortenberg, met ruim zeven morgen land. Ruim anderhalve eeuw heeft het klooster een belangrijke rol in het dorp en omgeving gespeeld. Omstreek 1570 verloor het tengevolge van de Reformatie zijn betekenis. Het Mariabeeld heeft alles overleefd en is na vele omzwervingen, weer in Renkum aanwezig. Vanwege de reformatie hebben de nonnen reeds in 1574 het klooster verlaten en trokken naar Arnhem. Op 18 juni 1596 droeg Ada van Cortenbach, voor de schepenen van Wageningen, ten behoeve van de conventualinnen van Redinchem 'een huijs binnen de Stadt Wageningen [...] van der hoeger straete bis tot die nijwerstrate streckende' over, dat, zoals de akte vermeldt, reeds enige tijd door de nonnen bewoond werd. Het bevond zich tussen de Eerste en Tweede Kloostersteeg bij de huidige Herenstraat in Wageningen. (meer lezen: Meertens Knaw) ![]() Uit: De kelnarij van Putten; onderzoek naar den rechtstoestand harer bezittingen. Mei 1631. Opheffing van het klooster te Renkum. Op requeste van Gijsbert van Brienen Na de Reformatie is het klooster nog geruime tijd, in ieder geval tot 1682, voor bewoning in gebruik geweest. Als het klooster wordt onteigend vallen alle goederen en landerijen aan het Kwartier Veluwe. Grunsfoort is veelal van Gelre geweest. Verschillende kloostergoederen werden verkocht: De Cortenbergh in 1639 verkocht aan Jhr. W. van Raesvelt, met 19 morgen grond. Het kloostererf wordt in 1682 door Gedeputeerde Staten verkocht aan Swane P. van Essen, weduwe van W. van Ghendt. Het bezit van de familie van Ghendt wordt in 1703 door Willem Joseph van Ghendt verheven tot een Gelders Leengoed. Behalve de restanten van het klooster behoorde hiertoe ook de Keijenberg. En de Keijenberg heeft een periode dezelfde eigenaar gehad als de Quadenoord. Uit Demoed, pagina 171: "De bouwinge, genaamd het Klooster, bestaande uit huis, hof, berg en terrein met de daarbij aanleggende weilanden, mitsgaders den ouden boomgaard, en de oostelijke helft van de Kloosterkamp, alles tezamen groot plm. 15 morgen (12 ha) wordt in datzelfde jaar [1791] verkocht aan J. F. Krepel, papiermaker op de molen bij de herberg den Bock". |
Grunsfoort Grunsfoort was een adellijk Huis, dat in de Geschiedenis van Gelderland een rol heeft gespeeld. Het is vermoedelijk gebouwd als grensvesting tegen het Sticht en ter verdediging van den Rijnovergang alhier. In de 14de eeuw was het een sterke Burcht, die in 1372 na een kort beleg door Jan van Chatillon, Graaf van Bloys, werd genomen. Het bleef, gedurende den oorlog met Willem van Gulik, een wapenplaats voor de partijgenooten van Hertogin Machteld, vergeefs door partijgangers der Bronckhorsten belegerd. Na zeven jaar ruzie om van wie Grunsfoort nu is, komt het in bezit van de Hertog van Gelre, Willem van Gulik. Het kasteel werd een vorstelijk domein, waar de Hertog veel vertoefde. Hertog Karel van Bourgondië gaf in 1473 Grunsfoort in leen aan Gerrit van Rijswijk. Het werd toen opnieuw versterkt en achtereenvolgens bezeten door Adolf van Egmond, Hendrik Bentinck, Albert van der Lawyck en Reinier van Gelder, Heer van Arssen. Na de dood van Baron van Go!tstein heeft ziin weduwe, Judith Margaretha van Essen, verschillende delen van het goed verkocht. Zoals we reeds bij de geschiedenis van het klooster konden lezen, had deze familie reeds een groot gedeelte van het beekdal in handen. In deze Iaatste periode van het kasteel werd het grondgebied meer en meer versnipperd en in hoofdzaak bij het aangrenzende landgoed de Cortenberg gevoegd. In 1780 werd het door Reinier van Lynden (Lijnden) in 1730 nog geheel verbouwde kasteel gesloopt. In het jaar 1850 verme!dt de geschiedkundige Van de Aa, dat er nog jets schuurtje dienst kan doen. En verder dat er aan de oost- en westzijde van het weiland een overblijfsel is van een boog met twee bruggen. Het eens zo trotse kasteel aan de voet van de Wageningse Berg was vergane glorie geworden. Lynden liet omstreeks 1730 Grunsfoort afbreken en een nieuw gebouw daarvoor optrok, dat “rondsom in sijne graft en in ’t geboomte staat en zeer deftig zich vertoont”. Bron: Civiele Sententien. VIII,72 en idem XIX, 61 en J. Wagenaar, Tegenwoordige Staat, Gelderland, blz. 516” Als bezitting van de Lijndens en Goltsteins had het Huis geen geschiedkundige waarde meer. In 1730 werd het gesloopt, herbouwd en in 1780 weer afgebroken om plaats te maken voor een ander groot buitenhuis: Cortenbergh Uit: In 't Geldersche Rijnland: Jan L. de Boer; 1938 Wandelen in het Renkums Beekdal; Ruud Schaafsma, 1997 Ruud Schaafsma: Wandelen in het Renkums Beekdal; 2de druk; 1997, kent nog een andere aannemelijke verklaring: Groen-weiland. Grunsfort (1464), Gruensfoirt (1472), Groensvoort (1473), Gruensfoirde (1478), Grensfort (1534) en Groensvoort (1570). Volgens velen wijst deze naam op een doorwaadbare plaats in de rivier, liggende op de grens tussen Utrecht en Gelderland. Lees meer over Grunsfort bij landgoederen en kastelen |
![]() Veel gebruikte tekening van Grunsfoort, lijkt niet op de gevonden fundamenten. ![]() Wikipedia |
Corthenberg Het landgoed De Cortenbergh, lag ten zuid- westen van Grunsvoort in het beekdal. De Cortenbergh behoorde tot de bezittingen van het klooster en kwam in 1639 in het bezit van Jhr. W. van Raesvelt. De naam van Kortenburg komt reeds op eene oude lijst der Renkumsche kloostergoederen voor. In het jaar 1639 werden twee boeren erven, die dezen naam droegen, door de Staten des Veluwschen Kwartiers, verkocht aan Jonkheer Willem van Raesfelt, die deze bezitting vervolgens, door aanzienlijke gedeelten der aangrenzende dominiale heedvelden aan te koopen, of in erfpacht te nemen, aanmerkelijk vergrootte. Naderhand kwam Kortenburg in het geslacht van Van Lawyck en behoort, thans aan de erfgenamen van wijlen den heer Paul Matthias Thomas. - In zijne tegenwoordige uitgestrektheid ligt dit landgoed ter weerszijde van den Utrechtschen weg, die het scheidt in twee ongelijke deelen, van welke het grootste, noordwaarts van dien weg, op den Wageningschen berg gelegen is. Schuins tegen over de herberg den vergulden Bok ligt het huis, dat nog menig kenmerk van zijnen ouden bouwtrant draagt, aan het hangen van eenen berg, op geringen afstand van den grooten weg, op welken het over eene weide uitziet.. Uit Wandelingen in een gedeelte van Gelderland; Is. An. Nijhoff; 1836 5de druk ![]() "In de „Kerkl. Historien en Outheden” vinden we een volledige lijst van de tot het klooster behoord hebbende goederen. Zo behoorde tot het O.L. Vr. altaar een erve in Renkum; de Cortenberg geheten, met ruim 7 morgen lands. Uit schriften van de giftbrieven dezer schenkingen, zijn te vinden in een in de 17e eeuw aangelegd cartularium van het klooster, aanwezig in het Rijksarchief te Arnhem, Arch. Ged." Demoed pagina 169 ![]() Kortenburg, 1850-1854. Renkum. Het huis is in de 2e helft van de 19e eeuw afgebroken. Nu staat er het Oranje-Nassau oord. "KORTENBURG strekt zich uit ter weerszijde van den Utrechtschen weg, die het scheidt in twee ongelijke deelen, van welke‘het grootste, noordwaarts van dien weg, op den Wageningschen berg gelegen is. Schuins tegen over de herberg den vergulden Bok ligt het huis, aan het hangen van eenen berg, op geringen afstand van den groeten weg, op welken het over eene weide uitziet. Achter het huis bevindt zich een uitgestrekt dennen bosch, voor een gedeelte in den vooraf door behoorlijke bewerking daartoe voorbereiden heidegrond aangelegd, gedeeltelijk ook ontstaan uit zaad, onregelmatig in de zandduinen en op de heide uitgestrooid, waardoor alzoo niet alleen deze gansche streek een veel vroljker aanzien heeft bekomen, maar ook het gevaar, dat hier uit zandverstuiving te vreezen was, voorgekomen is. Hier en daar is dit bosch reeds zoodanig aan de vruchtbaarmaking van den grond bevorderlijk geweest, dat men dien tot bouwland heeft kunnen aanleggen, zoodat nu welige graanvelden prijken, waar men vroeger alleen den ondankbaarsten bodem waande te aanschouwen. Maar bevalliger wandeling levert dat gedeelte van dit landgoed op, hetwelk zich, aan de zuidzijde van den grooten weg, tot aan en langs den Rijn uitstrekt. Menigvuldige paden slingeren, nu rijzende dan dalende, langs de afhelling van den berg, terwijl het lage houtgewas doorgaans een onbeperkt uitzigt vergunt, langs de vrolijk groene glooijing der heuvels, op het bevallig gelegene dorp en naar den overkant van de rivier, over de gansche Betuwe en hare verrukkelijke landsdouw". Uit Isaac Anne Nijhoff, Arnhem en zijn omstreken; 1820. Als Grunsfoort wordt afgebroken in 1780, verschijnt op een iets zuid-westelijker locatie de Corthenberg of Kortenburg. Sindsdien heeft het landgoed verschillende eigenaren gekend, maar voor de geschiedenis van het beekdal nemen we de draad weer op in het jaar 1853. In dat jaar kwam het landgoed door verkoop in het bezit van Mr. Reinhard Crommelin. Deze liet het oude huis in 1869 geheel renoveren, maar dit beviel hem kennelijk nog niet helemaal, want enkele jaren later werd de villa geheel afgebroken. Op de plaats van het huidige Oranje Nassau's Oord verscheen een riant buitenverblijf. De bezittingen behorende bij dit landgoed waren in die jaren aanzienlijk. Bij het huis behoorde onder andere nog een tweetal boerderijen, te weten De Lange Schuur, die bij het herenhuis was gelegen en de boerderij Suurenck, gelegen aan de Hartenseweg. Ook deze naam werd op verschillende manieren geschreven: Suurenck, Suurénk of Zuiderenck. Behalve over de bij een dergelijke bouwing behorende gronden, wordt voor Suurenck in de koopakte van 1853 ook gesproken over dennenbos en beek, benevens een badplaats met koepel."JAN JURJEN BUDDINGH, Apotheker te Arnhem, en deze in adsistentie en ter anthorisaiie zijner Ehevrouw, door Mejufvrouw ANNA HERMANNA THOMAS, Echtgenoot van den Heer PIIILIP LUDWIG SCHIFFLIN, Koopman te Crefeld-, en deze in adsistentie en ter autorisatie zijner Ehevrouw, is verkocht aan deze Vrouwe Requirante, in adsistentie van haren Eheman: A. Het LANDGOED DEN KORTENBURG; in de Gemeente Wageningen, bestaande in Heeren-Huis, Schuur en Woning, annexe Korenmolen , Bouwschuur en Hooiberg, met het gestoelte in de Hervormde Kerk te Renkum , voorts bijbehoorend regt van Water en ijgendom tot de Beek, langs en door den Kortenburg tot aan de Strang, met de Visscherij, Tuinen, Boomgaard, Bouw- en Weideland, Hakhout, Dennebosschen, opgaande Boomen en Bepotingen. B. Het ERVE en GOED ZUUR-ENK of ZUIDERENK, gelegen onler Renkum, met Opstand en Getimmerten , bestaande in Huis, Erve en Gronden, Beek , Moeras , Boomgaard , Bouw- en Weideland , Hakhout, Dennebosch , Opgaande Boomen en Bepotingen, voor eene somma van zestig duizend Gulden, boven en behalve de kosten op die Acte van transport en gevolgen van dien. 2°. Extract uit deze Acte van Verkoop en Koop, om geplaatst te worden in de audiëntie-zaal van voormelde Regtbank. Dit ter nederleggen is geschied om voormelde vaste Goederen te kunnen zuiveren van alle oningeschrevene Hypotheken, waarmede dezelve belast zouden mogen zijn, conform en op den voet van Art. 2193 en volgende van het Burgerlijke Wetboek". Opregte Haarlemsche Courant 07-11-1837 ![]() ![]() een dochter huwt met de dominee ![]() een dochter huwt met een dominee Was op de Cortenbergh al een water-korenmolen aanwezig, ook de op Harten aanwezige water-oliemolen behoorde geruime tijd tot het gebiedvan de Cortenbergh. Tevens behoorde een gedeelte van het landgoed de Keijenberg en de Quadenoord bij de Cortenbergh. Na de dood van de heer Crommelin is door een boedelscheiding het landgoed in verschillende delen uitgevallen. ![]() |
Het
is een oud-adellijk verblijf, dat eertijds aan de graven van Gelre
behoorde en in het bezit was, eerst van de familie Crommelin en
vervolgens van de graaf van Rechteren van Appeltern, uit wiens hand het
aan Zijne Majesteit overging in 1881. Na het overlijden van de heer Crommelin, in 1871, kwam het landgoed in het bezit van Mr. Gerard Willem, graaf van Rechteren, Heer van Appeltern. Zowel Mr. Crommelin als Graaf van Rechteren hadden een hechte band met de Renkumse bevolking. Met name Graaf van Rechteren bracht op het landgoed veel verbeteringen aan en gaf het een nieuwe naam Grunsfoort, naar het nabije, doch verdwenen kasteel. ![]() Na een jachtpartij op het Iandgoed, waar ook koning Willem III aan deelnam, kwam er voor het landgoed weer een verandering. De koning raakte onder de indruk van de mooie omgeving van het landgoed en gaf te kennen het Iandgoed Grunsfoort te willen kopen als zomerverblijf voor zijn echtgenote, koningin Emma. Gemakkelijk is het voor de familie van Rechteren niet geweest om afstand van hun bezit te doen, maar uiteindelijk gaf men toch gehoor aan de wens van de koning. De familie van Rechteren verhuisde naar Ede, het oudste gedeelte van de Reehorst is nog wel herkenbaar als villa. "Wageningen, 31 Aug. Gelijk reeds met een enkel woord is gemeld, heeft Z. M. de Koning het landgoed Grunsfoort eergisteren door hem bezocht en gelegen aan den straatweg van Wageningen naar Renkum, aangekocht. Dit goed behoorde eertijds aan de graven van Gelre, en in den laatsten tijd eerst aan de familie Crommelin—het heette toen Kortenburg — thans aan den graaf van Rechteren van Appeltern. Het huis Grunsfoort ligt aan het einde eener schoone, lommerrijke allee, op vijf minuten afstands van den straatweg. Het is een nieuw en nieuwerwetsch, weelderig gebouw. De bosschen van Grunsfoort met hun groote lanen en aardige akkermaals-houlparlijen, trekken vele wandelaars, 't Landgoed heet thans eigenlijk De Grunsven en zal voortaan heeten Wilhelmina's-oord". Uit De Tijd : godsdienstig-staatkundig dagblad 01-09-1881 Koning Willem III kocht in 1881 het buitengoed Grunsfoort bij Wageningen. Hij liet het verbouwen en schonk het aan zijn jonge tweede vrouw: Koningin Emma, prinses van Waldeck- Pyrmont. Het bestaande landhuis werd uitgebreid verbouwd en het landgoed werd omgedoopt in 'Koninklijk Domein Oranje Nassau's Oord' Op 29 augustus 1881 werd Kortenburg koninklijk bezit. Reeds op 15 september van dat jaar kwam het Koninklijk paar zijn nieuw verworven bezit bezichtigen en zo lezen we in de Renkumse Courant van die dagen: "De koningin genoot zichtbaar van het fraaie Iandgoed, van de heldere beken, van de watervat en de watermolen en van de uitgestrekte bossen die zij vanuit een open landauer in ogenschouw nain. Dit alles ging gepaard met een grootse ontvangst en bloemenhulde van de Renkumse bevolking". Renkum was een koninklijke residentie rijk geworden! Meteen bij de overdracht vond er een naamsverandering voor het landgoed plaats. De historische naam Kortenburg verdween voorgoed en er kwam voor in de p!aats: "Koninklijk Particulier Domein Oranje Nassau's Oord". Ook het Iandgoed werd door de koning verfraaid. Het huis kreeg er een extra verdieping bij en werd voorzien van een kostbaar interieur. Er kwam een koetshuis met stallen en ook de tuin onderging een belangrijke verandering. Hiervoor werd vooral gebruik gemaakt van de aanwezigheid van het heldere water van de door het Iandgoed stromende beken. Verschi!lende vijvers en waterpartijen werden aangelegd. "De Zutphensche Ct. deelt omtrent het door den Koning aangekochte landgoed te Renkum dat, naar men thans meldt, den naam Oranje-Nassau zal ontvangen de volgende bijzonderheden mede: Toen aan den Rijn meer van die roofnesten stonden, was ook Grunsfoort een kasteel, waar vele ongeregtigheden gepleegd werden, dat in vredestijd door kluizenaars gevloekt werd wegens de onderaardsche kelders, die gemeenschap hadden met het nonnenklooster te Redichem (Renkum) en dat in oorlogstijd menige vijandelijken aanval weerstond en o. a. in 1371 (foor de Utrechtschen onder Jan van Chastillon, graaf van Blois , eerst na vijf dagen werd „bekrachtigd". Maar dat kasteel stond niet waar thans het huis Grunsfoort staat. Op korten afstand van de Renkumsche kerk is eene weide, waar men, althans vóór enkele jaren, nog duidelijk sporen van tamelijk breed° grachten kon zien. Daar heeft de oude burg gestaan, die het laatst is bewoond geweest door het geslacht van Goltstein en omstreeks 1780 is gesloopt. Omstreeks 1390 vertoefde Hertog Willem van Gulik er vaak; hij gaf op Grunsfoort zijne jagt- en drinkpartijen, en van den -idee Aug. 1400 staat aangeteekend , dat „Gerrit van Zutphen andermael reet tot Grunsforde , om de andworden wil van der beden 's lants van Zutphen. Karel de Stoute gaf Grunsfoort in leen aan Gerrit van Rijswijk, die het huis, dat veel geleden had, in goeden staat bragt , maar het na Karels dood weer moest afstaan. Het goed werd verpacht aan Hendrik Bentinck , die in 1499 rentmeester van de Veluwe was. Het behoorde aan den bastaardtak der Gelre's. Zoo in 1492 aan Reinier van Gelre, Heer tot Airsen na wiens dood het door Reiniers weduwe verkocht werd aan Hertog Karel. Het kwam in 1559 aan Catharina van Gelre, echtgenoot van Gerrit van Oy. Uit het geslacht van den bastaard van Gelre ging het goed over op Stepraed tot den Doddendael, en van diens geslacht, door huwelijk, op de van Lijndens. Reinier van Lijnden vergrootte het huis in 1669, waarvan nog aangeteekend is, dat het den ten Mei 1716 van allen leenpligt ontslagen was en dat het in 1780 ongeveer tot op de grondvesten afgebroken is. Later kreeg Grunsfoort den naam Kortenburg , doch de tegenwoordige eigenaar herstelde op de steenen aan het begin der groote oprijlaan den ouden naam." Uit Opregte Haarlemsche Courant 07-09-1881 Koning Willem Ill was een hartstochtelijk visser. Zo lezen we in de Neder-Veluwe van april 1884, "dat door Z.M. dekoning tijdens ziin verblijf op Oranje Nassau's Oord, behalve in de grachten nabij de ruïnen van het oude kasteel Grunsfoort, ook weder op de Rijn gevist zal worden. Een zalm net dat de gehele breedte der rivier moet beslaan, wordt door den zalmvisser Koender uit Renkum, voor Z.M. gereed gemaakt. Tevens zullen voor deze visvangst de op Oranje Nassau's Oord, aanwezig zijnde sloepen Emma en de Wilhelm ma voor deze vangst worden gereedgemaakt". Het was ook de koning, die in de beken van het beekdal forel liet uitzetten. Na het overlijden van koning Willem Ill in 1890 werd koningin Emma Regentes en kon zij nog maar zelden in haar zomerverblijf verblijven. Dit was mede de reden dat zij, bij de inhuldiging van haar dochter Wilhelmina tot koningin der Nederlanden, besloot om het landgoed te bestemmen tot sanatorium voortuberculose patiënten. Op 10 april 1899 werd middels een stichtingsakte dit besluit bekrachtigd. Nog een geschiedenis verhaal: "Omtrent de geschiedenis van Grunsfoort, het landgoed , dat door Z. M. den Koning is aangekocht, als geschenk voor H. M. de Koningin op den eersten jaar dag van Prinses W'lhelmina, werd aan de N. R. Ct. het volgende medegedeeld: Slechts weinige van de kasteelen, welke vroeger in den omtrek van Wageningen gevonden werden, hebben eene zoo merkwaardige geschiedenis als het aloude Grunsfoort, gelegen aan de grens der gemeente Renkum op den Veluwzoom. Blijkens versohillende beschrijvingen was het oud-adellijk huis omgeven van een dubbele rij grachten en sterke muren, waarin in aloude tijden de stormram meermalen te vergeefs trachtte door te dringen. Menige belegering heeft het doorstaan en ook het feestgedruisch van edelen en knapen bleef aan zijne veste niet vreemd. Omtrent den tijd van stichting heeft men geen volkomen zekerheid. Volgens sommigen werd Grunsfoort of Grinsfoort reeds onder den naam van Grinnes door Classikus voor Claudius Civiles ingenomen. In Gelre's geschiedenis vertoont zich Grunsfoort achtereenvolgens als versterkte burcht, als vorstelijk jachtslot, als leenroerig open huis en als bijzonder eigendom. De burcht moet in de elfde eeuw in eigendom hebben toebehoord aan de heeren Van Redichem (Renkum). De overlevering herinnert ons hierbij aan den naam Balderik, wiens gruwelen aanleiding hebben gegeven tot het opdisschen van allerlei verhalen. In dien tijd zou misschien voor onderlinge hulp bij aanvallen of belegeringen in verbindingenhebben gestaan met het klooster te Redichem, door onderaadsche kelders, waarvan, naar men wil, de spore n nog te ontdekken zijn. Tusschen 1371 en 1382 vindt men het slot herhaaldelijk in de geschidenis vermeld. Omdat het gelegen was aan de grenzen van het Bisdom Utrecht en de Veluwe, werd er aan het bezit dezer sterkte - vooral tijdens de twisten van Heeckerens en Bronkhorsten - grote waarde gehecht. Men leest dat het, na een belegering van 5 dagen in handen viel van van Jan van Chattillon graaf van Bloijs; deze aanvaarde het voor de oudste dochter van den overleden Reinnald, hertog van Gelre, (zijne echtgenote), doe door de partij der Heeckerens werd gesteund. Welke dan ook onmiddelijk Grunsfoort met aanzienlijk strijdkrachten kwam versterken. Deze verovering werd van zooveel belang geacht, dat met pracht en vroolijkheid binnen de veste van Wageningen werd gevierd. Aan het einde van den krijg tusschen Heeckerens en Bronkhorsten, viel Grunsfoort weder in handen van de tegenpartij. Circa 10 jaren later, in 1330, toen in Gelderland alles rustig was, vindt men Grunsfoort bij hertog Willam van Gulik in gebruik, niet als vesting, maar meer als jachtslot, tevens een geliefkoosd buitenverblijf voor hooge gasten, die hier dikwijls kwamen om feest te vieren of voor ernstige staatkundige besprekingen. In 1393 gaf hertog Willem hier een jachtpartij ter eere van zijn vriend Frederik Van Blankenheim, bisschop van Utrecht. De heer P. Nijhoff schrijft hiervan: Voorop reed de hertog, in sierlijk jachtcostuum, gewapend met boog en pijlen en een blinkende speer. Naast hem reed de bisschop, insgelijks ter jacht toegemst en met een witten valk op den linkerhand. Hen volgden de voornaamste edellieden uit Gelderland en uit het sticht, allen op hunne fraaiste paarden gezeten en met blinkede wapenen, die vrolijk schitterden in de najaarszon," enz. De bisschop woonde toen voortaan jaarlijks eene jachtpartij op Grunsfoort bij. Herhaaldelijk wordt melding gemaakt van hertog Willem van Gulik's verre, buitenlandsche reizen en wapenfeiten; dientengevolge werden ook op Grunsfoort voor het eerst de fijnere levensbehoeften van de Fransche keuken gesmaakt. Tot aan zijn dood, in 1402, bleef hertog Willem in het ongestoord bezit van Grunsfoort. Tijdens Arnold van Egmond heeft ook het jachtslot Grunsfoort de jammeren van den krijg ondervonden. In 1472, toen Arnold, om zijne schulden te voldoen, de voogdij van Gelre aan Karel van Bourgondië moest overdoen, deelde ook Grunsfoort in die vernedering. Karel van Bourgondië (de Stoute) gaf het weer in leen aan heer Gerrit van Rijswijk, onder voorwaarde, dat hij het krijgsvolk des hertogs moest opnemen, wanneer deze zulks, in geval van oorlog, noodig oordeelde. Na het sneuvelen van Karel den Stoute kwam Grunsfoort weer aan den vorigen bezitter, Johan van Gelre, en in 1478 kwam het in leen bij heer Hemdrik Bentinck, die tevens de adellijke betrekking bekleedde van ritmeester op de Veluwe. Later werd het achtereenvolgens in leen opgedragen aan Albert Van Lawijck, ambtman van Over-Betuwe, en aan Reinier van Gelre, heer tot Arssen en drost van de Veluwe; door huwelijk ging het uit het geslacht Stepraed tot den Doddendaal over in dat der Lijnden's. Onder heer Reinier van Lijnden, in 1669, werden de bezittingen van het Huis aanmerkelijk vergroot, en in 1716 werd het van alle leen geslagen en bleef eene vrije adellijke heerlijkheid in het geslacht der heeren Van Mijden van Grunsfoort. Voor het laatst werd het slot bewoond door het geslacht Van Goltstein, en in 1780 werd het tot de grondvesten afgebroken — een lot dat meerdere kasteelen en riddermatige havezathen in het laatst der 18e eeuw ondergingen. Onder de bezittingen en rechten, aan het Huis toegevoegd , behoorden toen: het recht van tolheffing in Waseninsgn, tienden, duiventil, uiterwaarden tot aan Leexken aan 't Veer, enz. enz. Reeds tijdens de republiek bestond er, nabij het gesloopte Grunsfoort, eene hoeve, Kortenberg of Kortenburg genoemd, vroeger in leen bij het klooster van Redichem. Door landaankoop werd het later tot landgoed verheven De naam van het oude Grunsfoort geraakte toen in onbruik, en tot voor een tiental jaren was het landgoed onder den naam van Kortenburg bekend. In 1639 werden twee boerenerven, die den naam Kortenburg droegen, door de Staten van het Veluwsche kwartier verkocht aan Jonker Willem Van Raelsveldt, die deze bezitting vervolgens, door aankoop van aangrenzende heidevelden of het aannemen in erfpacht, aanmerkelijk heeft vergroot. Naderhand kwam Kortenburg in het geslacht van Lawijck; en nog later in dat van Thomas en Koopmans; in 1835 behoorde het den erfgenamen van Pauli Mathias Thomas, terwijl de voorlaatste eigenaar was de heer mr. R. Crommelin. Uit een en ander blijkt dat Kortenburg niet hetzelfde is als Grunsfoort en het is zoo goed als zeker, dat seide goederen, Grunsfoort en Kortenburg , minstens 141 jaar in elkanders nabijheid hebben voortbestaan. Kortenburg komt dan ook reeds voor op eene lijst van Runkumsche kloostergoederen (zie kerkelijke oudheden der Vereenigde provinciën, deel II. blz. 407). Het kasteel Grunsfoort stond ook niet juist op de plaats, waar het tegenwoordige, in modernen bouwtrant opgetrokken gebouw is verrezen. Nabij de Renkumsche kerk, aan de oostzijde van het tegenwoordige huis, zijn nog de sporen te vinden van de breede grachten, in dubbelen getale, waarbinnen eenmaal het oude slot stond. De tegenwoordige bewoner, mr. G. W. graaf Van Rechteren van Appeltern, deed echter aan de grijze benaming Grunsfoort recht wedervaren, en stelde de oude traditie weder op het voetstuk, aan den ingang der inrijlaan, aan den straatweg van Utrecht op Arnhem. Thans, nu men het landgoed Oranje-Nassau of Wilhelmina's-oord wil noemen, dreigt de historische naam andermaal in vergetelheid te geraken. Op het hek der weide leest men echter nog altijd het opschrift; Oud-Grunsfoort en ook in de oorkonden van Gelre's geschiedenis blijft de naam met onuitwischbare letteren gegrift". Uit De Maasbode 13-09-1881 ![]() de molenbeek bij Renkum van J. Holtrop, wordt ook wel Renkumse beek genoemd. |
Huize en landgoed De Keijenberg,
Renkum. Op het landgoed De Keijenberg zijn meerdere grafheuvels te vinden. plattegrond met grafheuvels De gronden rondom de buurtschap de Harten waren medio 1600 in eigendom van het klooster. In 1639 werden de gronden verkocht aan de Staten van het kwartier Veluwe en werd Frederik van Essen tot holtrichter aangesteld. In 1650, na zijn overlijden, kwamen de gronden in handen van zijn dochter Swane Penseè, die trouwde met Willem Joseph van Ghent. Na het overlijden van Swane Pensee van Gendt - van Essen, liet zij de eigendommen na aan haar twee zoons: Willem Joseph baron van Gendt (1671-1732), oudkapitein ter zee, ongehuwd blijvende (kreeg landgoed De Keijenberg) en Frederik Hendrik (kreeg landgoed Quadenoord). Als W. J. baron van Gent sterft eind 1732, laat hij zijn bezit na aan zijn nicht Margaretha Maria van Ghent (1707-1766). Zij wordt met de Keijenberg beleend. Zij trouwde in 1726 met de grietman (burgemeester) van Dantumadeel, Michael Onuphrius baron thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg (1695-1758), eigenaar van Quadenoord en zo kwamen beide landgoederen in één hand. Hun enige zoon Wilco, ook grietman en lid van Gedeputeerde Staten van Friesland, overleed in 1788. Rond 1790 worden enige stukken land van dit grote bezit afgesplitst. Het gaat hier dan om ‘kampen’ met akkermaalshout (geriefhout) en tabak, om hooi- en weiland en om stukken uiterwaard. In 1791 werd het landgoed verkocht aan Jan van Donselaar en Eva Thomas. Het was een leen van Zutphen. Zij verkochten het landgoed in 1798 voor Hfl. 6.804,= aan jonkheer C. Munter. Zij konden met de opbrengst van de verkoop, voor zich zelf het huis Bellevue bouwen, tussen de wegen naar Quadenoord en de veldweg naar Planken Wambuis. Bellevue brandde omstreeks 1840 af en werd vervangen door een boerderij. Huize de Keijenberg, Renkum, opname uit 2014. Het huis de Keijenberg werd in 1820 gebouwd door Jhr. Cornelis Munter en had een koetshuis en een theekoepel. Formeel ontstaat dan in 1820 het landgoed. Munter liet in 1820 het herenhuis bouwen en noemde het landgoed "De Beken", vanwege de drie beken die door het landgoed stromen. Ten noorden van de boerderij liet hij een "slingerbos" aanleggen uit liefde voor zijn zus Margaretha Johanna, genaamd "Het Vriendschapsbosje". In het bos werd een steen geplaatst met een plaquette met daarop een gedicht over vriendschap. De originele plaquette is verloren gegaan maar het gedicht is herplaatst. Munter liet ook een uitzichts- of theekoepel bouwen aan de westrand van het beekdal. Deze was twee verdiepingen hoog en bedekt met een rieten kap. De latere eigenaar Wurfbain liet het afbreken vanwege de slechte staat. De plaats van het voormalige theekoepel is gemarkeerd door palen. Na de dood van Munter in 1828 wordt de heer P. A. de Veer eigenaar en het landgoed is dan 196 ha. groot. Na het overlijden van Munter in 1828 werd het landgoed eigendom van P.A. de Veer, die het in 1836 verkocht aan C.A. baron Sirtema van Grovestins (1780-1841). Op den Huize den Keijenberg onder Renkum overleed den 11den April 1841, de Hoog Wel Geboren Heer Carolus Augustus Sirtema Baron van Grofestins, in den ouderdom van ruim 60 jaren. De erven verkochten het aan de koopman G. van Santbergen uit Amsterdam die het als zomerverblijf gebruikte. ![]() Volgens bovenstaande advertentie uit het Algemeen Handelsblad van 14-08-1841, bestaat het voormalige landgoed de Beken, later genaamd landgoed de Keijenberg uit: het Herenhuis, dat we nu kennen als de Keijenberg; de Hofstede Everwynsgoed; de Hofstede de Kwadenoord; de Uiterwaard de Maatschewerde; eene Hofstede onder Renkum, naast Bellevue, met deszelfs Hof en Bouwland en de Uiterwaard de bovenste Kaphaansche Waard. Uit: Arnhemsche courant, 18-04-1841. Enkele boerderijen op de Keijenberg worden bij boerderijen besproken. ![]() |
![]() Als eigenaar wordt C. A. Baron van Grovestein gevolgd door een aantal Amsterdammers. De eerste eigenaar afkomstig uit Amsterdam is de heer G. van Santbergen, die het goed koopt in 1843. In 1845 spreekt Van der Aa over “een herenhuis, een park, koepel, boomgaard, tuinen en wandelingen; [naast] drie hofsteden, twee uiterwaarden, bosschen, heide , bouw- en weiland, 233 bunder”. De volgende eigenaar was rond 1845-48 de heer C. D. Schüller. Schüller biedt het landgoed aan de heer Willem Hendrik Suringar, die actief was met het realiseren van een gezinstehuis (woningen) voor moeilijk opvoedbare jeugd. De Keijenberg leek hier minder geschikt voor en Schüller geeft dan in plaats van de Keijenberg, een gelijke hoeveelheid aan geld, waardoor Suringa het landgoed Rijsselt bij Zutphen kan kopen. En daar begint dan in 1851 het Nederlands Mettray. 1849: Woonachtig vrouwe Maria Cornelia Costerman, weduwe den heer Francois van Vollenhoven, particuliere, woonachtig op den huize de Keijenberg onder Renkum. De Amsterdamse kooplieden D. Schuller (1848) en G.L. Wurfbain (1855) waren ook tijdelijk eigenaar. In 1855 is de heer G. L. Wurfbain de eigenaar van de Keijenberg, die alle gronden in 1875 verkoopt. In 1875 kwam het landgoed in bezit van Jonkheer Mr. F.J.H. Schimmelpenninck uit Amsterdam. Schimmelpenninck woont er als huurder al langer. Na zijn dood in 1906 valt De Keijenberg toe aan zijn dochter Jkvr. G.J.Ph. Schimmelpenninck (1864-1939), en zij is gehuwd met Mr. C. H. Beels en woonde in Arnhem. Het staat leeg. Een onbezoldigd rijksveldwachter betrapte wederom een tweetal studenten, die zich op de „Keijenberg" te Renkum ophielden en waarvan een 'n geladen geweer in jagende houding bij zich droeg. Het geweer werd in beslag genomen, en tegen de overtreders procesverbaal opgemaakt. Uit: Arnhemsche courant, 28-12-1912. In 1915 verkoopt de Jkvr. G.J.Ph. Schimmelpenninck de Keijenberg aan haar broer Jhr Mr A.G. Schimmelpenninck uit Zuilen (1868-1956). Hij heeft veel verbeterd en verfraaid aan het landgoed en de opstallen. Het huis wordt in 1930 met een vleugel vergroot. Schimmelpenninck knapte ook de boerderij Bellevue/De Beken op. Het is bekend dat de bekende landschapsarchitect Samuel Voorhoeve uit Oosterbeek voor Schimmelpenninck werkte tussen 1921 en 1934 en van 1940 tot 1944. Onduidelijk is wat hij precies heeft gedaan. Waarschijnlijk was hij in dienst als rentmeester en heeft hij geadviseerd en plannen gemaakt omtrent aankopen, ontginning, inrichting en beplanting van de gronden. In die tijd werd in ieder geval het terrein aanmerkelijk uitgebreid en gereorganiseerd. Schimmelpenninck woonde in de jaren 20, niet zelf in het herenhuis, maar verhuurde het aan de Meester Slotemaker de Bruïne stichting als rusthuis voor huismoeders. "Huize „de Keijenberg". Na eenige jaren leeg te hebben gestaan is huize „de Keijenberg" dezer dagen wederom door den eigenaar, den heer jhr. mr. A. G. Schimmelpenninck, Groot-Officier van H. M. de Koningin, betrokken". Arnhemsche courant, 21-06-1939. De Slotemaker de Bruïne stichting gebruikte de Keijenberg als rusthuis voor huismoeders, daarna in 1964 werd de Keijenberg een vakantie- en conferentieoord van de Nederlands Hervormde Kerk, in 1966 werd het een vormingscentrum. In 1968 was de heer W. van Dam, leider van het protestants-christelljke vormingscentrum „De Keijenberg" te Renkum. In die tijd werden er ook cursusdagen voor verzorgenden in het vormingscentrum De Keyenberg te Renkum gehouden. De Hervormde Stichting Kerk en Wereld heeft een archief met een foto- en diaverzameling, gemerkt A-I, 1945-1999. Hier staan er enkele, even scrollen. ![]() In 1974 werd het landgoed aangekocht door Staatsbosbeheer. Rond 1992 -1995 werden er door verschillende instellingen congressen georganiseerd. De Keijenberg gebruikte de naam: Conferentiecentrum de Horst. Enkele congressen: Diabetesvereniging Nederland, Nijmeegse Colloquia en DVN van de Nijmeegse Universiteit. In 2004 werd het een opvangcentrum voor asielzoekers. En vanaf 2004 is het in gebruik bij Woonzorgnet. Het landgoed (bos) is vrij toegankelijk. Het terrein rond het huis zelf is privé. (foto's) Bij Wikipedia is een andere ontstaansgeschiedenis te lezen! Oudjes uit tehuizen met vacantie. In Drachten zal deze zomer de bevolking van een rusthuis met vakantie gaan. Het betreft hier de bejaarden uit de Wiersma-Reltsmastichting („Herbranda") te Buitenpost. Naar we menen te weten is vakantie voor bejaarden in deze vorm voor Friesland iets nieuws. In het westen werd het al eerder gedaan. De veertien bewoonsters van „Herbranda" te Buitenpost gaan met enkele verzorgsters van 27 juni tot en met 4 juli naar het hervormd vakantieoord „De Keijenberg" te Renkum. Zij zullen daar met auto's worden heengebracht en ook weer naar huis gereden. Zoals de directrice van „Herbranda" het tegenover ons uitdrukte: „ze leven er echt naar toe". Uit: Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland, 13-04-1959. ![]() eigenaren volgens buitenplaatsen in Nederland: 1791 - 1798 Jan van Donselaar en Eve Thomas 1798 - 1828 jkh. C. Munter 1828 - 1836 P.A. de Veer 1836 - 1841 C.A. baron van Sirtema van Grovestins 1841 - erven Groevestins - G. van Santbergen - D. Schuller - G.L. Wurfbain 1875 - 1906 jkh mr F.J.C. Schimmelpennick 1906 - 1915 jkvr G.J.Ph Schimmelpennick x mr. C.H. Beels 1915 - 1956 jhr. mr. dr. A.G. Schimmelpennick 1956 - 1974 familie Schimmelpennick 1974 - Staatsbosbeheer Wikipedia: De Keijenberg, E-depot WUR Keijenberg |
Everwijnsgoed Zie bij boerderijen |
Quadenoord Zie bij Quadenoord |
De meent of mark van Renkum (1635 - 1911) Na de Hervorming worden de vaste goederen van het klooster door de overheid in beheer genomen „tot onderholt godtsaliger, ervarener und gelehrter kerkendiener, uutspanding der almissen, stiftung, operbouwing und verbeterung der scholen und tho conservation der verarmten eerlichen und adelicken geslachten”. Zie het Geldersch Placaetboek, het placaat van 31 Mei 1580. Rond 1615 komen de kloosterbezittingen onder beheer van Ged. Staten van het Kwartier van Veluwe. Een twintigtal jaren later worden deze goederen in veiling gebracht, waarbij de heren van Grunsfoort en Kortenberg een groot deel aankopen, terwijl de rest — pl.m. 20 ha. — de grondslag wordt voor de Renkumse meent. Ten behoeve van een goed bestuur over deze meent, wordt uit de ‚‚nabueren'’ een meent-bestuur gevormd op 28 juni 1635. Al spoedig wordt echter de behoefte gevoeld een goed reglement te hebben, waarin de eigendommen en het bestuur van de meent naar behoren geregeld zijn. Pas in 1690 komt dit begeerde reglement tot stand; nadien meerdere keren aangepast. Vanaf 1635 dateert dus de Renkumse dorpsgemeenschap, de meetn of mark tot 1911, in welk jaar de mark ontbonden is. Het reglement van 3 April 1690, leuk om eens te lezen wat men voor ogen had. Art. 1. Dit bepaalt de te heffen tol bij het laden van verschillende soortenschuiten aan de loswal. Deze tol bestaat uit een geldsbedrag en een half of een heel „vaem”’ bier. Het bier is voor de meentmeesters en enige naburen, die daartoe gevraagd worden. Art. 2. In- noch uitheems koopman mag naar de loswal, vóórdat de tol betaald is. De waren welke aangevoerd worden, zijn alleen tol-vrij voor de naburen. Art. 3. Geen mens mag met zijn kar buiten de gemene weg in de meent komen, op straffe van een half vat bier. Art. 4. Dezelfde straf ontvangt ieder, die tenen of bandgaarden van de wilgen snijdt Art. 5. De meentmeesters mogen het „haar der wilgen" niet verkopen, aleer zij zich overtuigd hebben dat er geen naburen zijn, die ze noodzakelijk zelf nodig hebben om er hun hoven mee af te schermen. De minimumprijs voor het haar van een wilg wordt op een stuiver vastgesteld. Art. 6. Naar het oordeel van de meentmeester kunnen de naburen opgeroepen worden tot onderhoud van de weg of tot het schoonmaken van de beek. Komt iemand niet, dan kost hem dit een half vat bier en bovendien zijn rechten in de meent. De beek moet twee maal per jaar geruimd worden. Art. 7. Op de meent mogen geen schapen, paarden of koeien geweid worden op straffe van een half vat bier. Wel mogen er varkens en kalveren komen. Art. 8. leder die van de meent enig gebruik maakt, betaalt het verschuldigde bedrag op tijd aan de oudste meentmeester. Art. 9. De meentmeesters zijn verplicht elk jaar 6 „puetters’ (wilgen) op de meent bij te poten. |
Art. 10. Het is aan de meentmeesters toegestaan om de meent in het
laatst van Mei af te maaien tot eigen voordeel. Echter moet het gras
eerst geveild worden, en brengt het daarbij meer dan 3 gld. op, dan
moet het ten voordele van de meent verkocht worden. Art. 11. Ieder die de beek doorsteekt, betaalt 2 tonnen bier en verliest zijn rechten in de meent. Art. 12. Ieder die tot meentmeester gekozen wordt, betaalt 2 „vaem’’ bier in het gelag, maar mag dit weer in rekening brengen. | Art. 13. De meentmeesters moeten de hekken, putten en wangen "bijtijds laten repareren op straffe van een half vat bier. Art. 14. Dezelfde straf moeten zij betalen als zij niet jaarlijks hun rekening houdenop of omstreeks St. Pietersdag (29 Juni). Dit reglement eindigt met de woorden „Om dese voors. artyckelen wellsteckelijck nae te komen soo hebben wij nabueren binnen Rencom een paerdelijck deze met onze eygen handt ende marcken onderteyckent op dato als voors.’ De meent is een ongeveer 20 ha. grote weide-gebied ten zuiden van de Dorpsstraat. Zo van de Jufferenwaard tot aan de Kloosterkamp van Baron van Golstein. Of te wel van de Noordberg tot aan de Bokkedijk in Renkum. De gemene weg door de meent is de Veerweg, vroeger ook meentweg geheten. Meer in Demoed, pagina 213 en verder. "Franse tijd. Reeds op 11 Februari 1795 werd bij besluit van de Landdag, de Rekenkamer opgeheven, en werden haar werkzaamheden voorlopig opgedragen aan het Prov. College van algemeen welzijn en finantiën. Wat geschiedde er nu verder met de woeste gronden en bossen? Wat de woeste gronden betreft, na 1750 bleek veel ontgonnen grond weer verlaten te zijn, en opnieuw overwoekerd met heide en buntgras. In deze tijd trachtte men ook te geraken tot afschaffing der novale tienden, verdeling der markgronden en verbetering van de toestand der landbouwers". Uit Demoed, pagina 44 "Het feit dat de Mark van Renkum in 1871 de resterende heide ter grootte van 332 ha van de gemeente overnam, is zeker oorzaak geweest, dat thans deze heide (nu geheel bouwland) niet versnipperd is, doch nog als grootgrondbezit aan slechts 4 eigenaren toebehoort". Demoed pagina 48 Een open terrein van de Mark van Renkum. Bij herberg de Reizende man. Op dat open terrein kwam later de winkel van de heer Liefferink, een drogisterij. Toen de heer Liefferink in Heelsum ging wonen, kwam hier de heer van Dongen. Deze verbouwde het pand voorde drogisterij die hij daar voortzette. De Mark van Renkum beheerde in het dorp Renkum vier waterpompen. Deze zijn in 1872 nog geheel vernieuwd en groter gemaakt, daar kon het mensdom nog water halen. Het water uit deze putten werd steeds slechter, en in 1905 moest zelfs één put worden gesloten wegens ondeugdelijk water. Als zich het volgende jaar een geval van tyfus voordoet, worden ook de overige putten door het gemeentebestuur gesloten. Als in 1911 de Mark wordt ontbonden,worden alle putten buiten gebruik gesteld. |
Aanbevolen literatuur Cartularium van het O.L. Vrouwenklooster Renkum 1381 - 1609; Tersteeg, Drs. J.J.Th.M. en Drs. W.F. Scheepsma; 1992; Vereniging Gelre, Arnhem Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden; Aa, A.J. van der; 1841, 1851 |
Van een groene zoom aan een vaal
kleed; Demoed, E.J.; 1953; Oosterbeek, Adremo, meerdere ongewijzigde
drukken Groen was mijn dorp. Renkum in de jaren 1900-1925; Beekhuizen, Wes; 1973 |