Renkum

Van Graafschap, klooster, Grunsfoort, Corthenberg, Keijenberg en Quadenoord.

Home
Hans Braakhuis

  bijgewerkt in sep 2024
Er is veel over Renkum te vertellen. Op deze pagina probeer ik een overzicht te geven.

Sommige onderwerpen zijn gebundeld:

Over de kerkhoven leest u bij begraafplaatsen.
Over de kerken leest u bij kerken.
Over het Mariabeeld van Renkum is een aparte pagina.
Er is een aparte pagina over de Oude Kosterie.
Over de hotels en horeca leest u bij hotels en café`s.
Over Herberg de Bok, bierkelder is een aparte pagina.
Over de boerderijen leest u bij boerderijen.
Over de molens in leest u bij molens.
Over de postkantoren leest u bij postkantoren.
Over de watertorens leest u bij watertorens.
Over de landgoederen bij landgoederen.
Over de oorlogsslachtoffers, begin hier en vrijwel boven aan die pagina staan vier links.
Vele bijzondere huizen en villa's staan beschreven bij huizen en villa's.
Over Quadenoord is een aparte pagina.
Over Huize Rijnzicht is een aparte pagina.
Over de wijk Fluitersmaat is een aparte pagina.
Over de omgeving van de Bellevue is een aparte pagina.
Renkum of Radengheim, Radenghem, Radighem, Radinchem, Ratincheim, Rechem, Redichen, Redichem, Redincghem, Redinghem, Rijnkom, Rinckom.

Voor Karel de Groote waren er in Redichem Graven van Saksische afkomst. Dat waren de Graven van Hameland. In of bij Redichem hadden zij waarschijnlijk een houten burcht, de exacte plaats is niet bekend. Destijds bestond Gelderland uit twee gedeelten: Salland en Hameland.

Eén van deze graven was een zekere Graaf Wichman. Daar er geen mannelijke erfgenamen meer waren, droeg Wichman zijn Vlaamse lenen over aan zijn neef en zwager Dirk II van Holland en hij stichtte het Sticht Elten (St. Vitusklooster).

Graaf Wichman had vermoedelijk in Redichem een houten slot, dat vermoedelijk gestaan heeft op de plaats, waar in de 15de eeuw het bekende nonnenklooster van de Augustijnerorde zich verhief, in de thans nog bekende Kloosterweide, niet ver van de door St. Willebrordus daar gestichte houten Kapel, welke na 1000 door een fraaie kerk werd vervangen, die na 1864 werd afgebroken. Hoe onzeker de woonplaats van Imad en Adèle, later Balderik en Adèle is, blijkt uit het vermoeden dat deze personen op de Doorwerth, op het slot Grunsfoort, als op de Dunohoogte hebben gehuisd.

In de literatuur is veel niet echt duidelijk. 2 dochters en een zoon: "Wichman (IV) wordt al op zeer jonge leeftijd uitgehuwelijkt aan Liutgard, dochter van Arnulf I, graaf van Vlaanderen, en Adela van Vermandois. Zij huwen ergens tussen 947 en 950. Zij is een goede huwelijkspartij die het aanzien van de familie enorm vergroot, want met haar komt er Karolingisch bloed in de familie. Het paar krijgt twee dochters; Adela (geboren omstreeks 950) en Luitgard (geboren 951-954) en een zoon; Wichman (geboren 957-958). Kort na elkaar overlijden zowel echtgenote Liutgard van Vlaanderen in 962 als Wichman jr. vermoedelijk in 965/6".
Uit https://www.graafschap-middeleeuwen.nl/wordpress/wichman-iv/

In wikipedia worden 2 dochters en een zoon bevestigd

Graaf Wichmann had drie dochters Luitgardis, Hildegardis en Adela. Dochter Hildegardis gaf hij het graafschap Gent. Adela trouwde met de graaf Balderic van Redighem (Renkum). En Luitgardis bleef ongehuwd, koos voor het dienen van de kerk en werd non. Haar vader graaf Wichmann, bouwde voor haar een klooster te Elten - staat nu nog op de Elterberg - waar zij de eerste abdis werd. Omdat de graaf de volle eigendom van de bezitting wilde overdragen, hij had het slechts in leen, verzocht hij keizer Otto II in 973, er zijn goedkeuring aan te geven. Hierdoor kwam het klooster te Elten onder bescherming van de keizer. De graaf wilde het bezit ook veilig stellen voor zijn grijpgrage dochter Adela. Zij leidde met Balderic een bandeloos leven en wilde het klooster als haar erfdeel in bezit nemen. Op 14 december 973 schonk keizer Otto II, aan de abdis de bevoegdheid om kleine misdrijven in haar bezitting zelf te berechten. Graaf Wichmann stierf in 980, toen zag dochter Adela haar kansen. In 983 heeft zij toen samen met Balderic waarschijnlijk haar zuster Luitgardis vergiftigd. Adela nam vervolgens bezit van de kerk en het klooster te Elten. Hoewel keizer Otto III haar weer heeft verdreven, wist zij samen met Balderic, kort daarna de kerk en het klooster te verwoesten. Streng gestraft moesten Adela en Balderic op 18 december 996, na een plechtige terechtzitting te Nijmegen, beloven van hun aanspraken op het klooster afstand te doen. Bij deze gelegenheid werd door keizer Otto III, het klooster voor het laatst in zijn bezittingen bevestigd. (bron)

Graaf Wichman IV van Hamaland en Liutgard van Vlaanderen, hadden twee dochters.
Wichman's jongste dochter Liutgard werd abdis op het Sticht Elten abdis en Wichman schonk twee derde deel van zijn persoonlijke bezittingen aan het klooster en droeg alle grafelijke rechten op het klooster over.
De oudste dochter Adela van Hamaland (door sommigen ook wel Adela van Renkum genoemd) (ca. 950 - Keulen, ca. 1025?) (van graaf Wichman IV van Hamaland en Liutgard van Vlaanderen), bleef er slechts 1/3 van de erfenis over en ze weigerde dat te accepteren. Zij verzette zich langdurig en met succes tegen de mate waarin haar vader het Stift Elten met zijn erfgoed had bedacht. Adela heeft tot in 996 met haar man Graaf Balderik, tot aan het keizerlijke hof procedures gevoerd, en kreeg aldus toch de helft van de erfenis toegewezen.

Adela van Hamaland heeft twee zonen. Adela's oudste zoon Diederik is in de voetsporen van zijn vader Immed IV getreden en is graaf van de Veluwe geworden. Adela's jongste zoon Meinwerk is op jonge leeftijd als 'oblaat' (afgestane zoon) in Halberstadt is geplaatst. Meinwerk is in Renkum geboren en sticht later het klooster Abdinghof, een voormalige abdij van benedictijnen in het Duitse Paderborn.

Tussen 931 en 1031heeft Meinwerk een kapel gebouwd, een gift van Meinwerk. Deze schenking werd op 27 februari 1183 door Paus Lucius III bevestigd.

Het is mogelijk om de goederenlijsten van het klooster de Abdinghof te Paderborn en van het St. Vitusklooster te Elten te raadplegen. Deze kloosters komen voort uit de nalatenschappen  van graaf Wichman. De kloosters hebben een belangrijke rol gespeeld in de geschiedenis van Renkum. In Renkum hadden ze allebei een vroonhoeve, de Overhof en de Nederhof. Vroonhoeven zijn het centrum van middeleeuwse hoven. De heer van de hoeve woonde er, en horigen uit de omgeving kwamen er diensten verrichten, produkten afleveren, of tijnsen betalen. De Overhof en de Nederhof hadden over de wijde omgeving verspreide goederen; er was sprake van een zgn. 'streubesitz'. Het Mariaklooster kreeg spoedig na haar stichting het grootste deel van deze goederen in erfpacht, zo blijkt uit de bovenstaande overdrachten uit het Cartularium. Lees het boek Cartularium van O.L. Vrouweklooster te Renkum 1383-1609 van Drs. J.J.Th.M. Tersteeg en Drs. W.F. Scheepsma uit 1992.

"In Renkum was ook een Sint Vitus hof te vinden die gepacht werd door een zekere Rutger Vonck. In Renkum bestond naast een Eltense Nederhof met een ‘principael hof- stede’, ook een Overhof van de abdij Abdinghof. Deze drie hoven waren een gevolg van de boedelscheiding tussen Elten enerzijds en Balderik en Adela anderzijds (996) en de daaropvolgende verdeling van Adela’s nalatenschap tussen Meinwerk († 1036) en zijn zus Azela, een Eltense juffer. Meinwerk schonk zijn deel aan zijn abdij Abdinghof te Paderborn, Azela aan haar stift. Van alle drie de hoven – die dus oorspronkelijk één ge- heel vormden – werd alleen het bijbehorende land in pacht uitgegeven, de hofsteden of oorspronkelijke vroonhoven bleven inclusief de mensen, belastingen en pachten aan de geestelijke instellingen". Naar: Van meenten tot marken, door H.A. Kos, universiteit Leiden 2009.

"Op het smalle laagterras langs den Rijnkant van een heuvelrug was aldus een boerengehucht gevestigd, dat in 970 reeds vermeld wordt als Redichen, Redinchem, Redingen of Redikum, en thans Renkum heet. Nog in de eerste helft van de 19e eeuw was Renkum een armoedig dorpje. De Renkumsche beek werd hier vóór den aanvang der 19e eeuw als waterkracht voor papiermolens aangewend, welke er in het midden der 19e eeuw nog ten getale van 6 bestonden, twee door wind en 4 door water gedreven. In de laatste halve eeuw is deze nederzetting uitgebreid tot een flink dorp, zich langs den straatweg uitstrekkend met villaachtige huizen, en op den heuvel ook met burgerwoningen. De bevolking der gemeente, bedroeg in 1820: 1420 zielen, in 1840: 2443 nam sedert toe tot 5036 in 1875, en tot 8235 zielen in 1900. Die snelle toeneming van Renkum stond in verband met het vreemdelingenbezoek en de vestiging van elders in deze schoone streek. Maar tevens heeft de nijverheid hier blijvend partij getrokken van de persoonlijke arbeidskrachten, die reeds bij vorige geslachten in industrieele richting ontwikkeld waren. Terwijl aanvankelijk nog veel van waterkracht bij de nijverheid gebruik werd gemaakt, is die thans meer door stoom vervangen. Voor de papierfabrieken van voorheen is één groote in de plaats gekomen, thans eigendom der firma Van Gelder, met ± 150 arbeiders". Uit Vragen van den dag; Populair tijdschrift op het gebied van staathuishoudkunde en staatsleven, 1910
Uit de Gids voor Arnhem en omstreken [1930]:

"Renkum is schilderachtig gelegen aan den Veluwezoom met aanlegplaats aan den Rijn.
Het natuurschoon is hier van zeer bijzonderen aard tengevolge waarvan deze dorpen nu en vroeger veelvuldig tol woonplaats van tal van schilders dienen. Reeds voor Karel den Groote was dit dorp Renkum bekend als verblijfplaats der Veluwsche graven onder den naam van Redichem (997). In 1415 stichtte Hertog Reinoud IV van Gelder hier een nonnenklooster der Augustijnerorde".
Nadat onder de katholieke Reinald II in 1339 de graafschap Gelre tot Hertogdom werd verheven, kwamen alle tegenwoordige Renkumse kernen onder het Kwartier van Veluwe te vallen. Het ‘richterambt Veluwezoom’ omvatte het toenmalige schoutambt Renkum (samen met Brummen en Rheden), en de Heerlijkheid Doorwerth (waaronder ook Wolfheze viel). Canon van Gelderland.

De gemeente Renkum is ontstaan uit de samenvoeging van het rechtsambt Renkum en het rechtsambt Oosterbeek, in 1573. Toen werden de twee ambten één en de gemeente kreeg de naam Renkum. Omdat Doorwerth destijds een heerlijkheid was, bleef Doorwerth buiten de gemeente Renkum.
Bij Renkum waren er in de vroege middeleeuwen (rond 1000 na Chr.) meerdere boerderijen in de verdwenen buurtschap Harten. De buurtschap bestond uit een negental boerderijen in het beekdal, tussen de Rijksweg 225, Hartenseweg en Quadenoord. De voormalige boerderijen Het Everwijnsgoed en De Beken staan op de plek van voormalige boerderijen. Over de boerderijen op Harten is bij het gedeelte over boerderijen meer geschreven.
Uit het REGISTER OP DE LEENAKTENBOEKEN VAN HET VORSTENDOM GELRE EN GRAAFSCHAP ZUTPHEN.

Geschreven door Mr. J. J. S. Baron Sloet en Dr. J. S. van Veen.

Vereniging Gelre 1917.
"1°. Een erf genaemt den Keyenberg, 2°. een koornmolen mettet land daartoe gehorende, 3°. de papiermolen hij den Bock metten molenwijer, 4°. een weykampken, gelegen bij de Rietkamp, bij Gijsbert Gerritse gebruikt, en ten laetsten het Closter tot Renkom met al het getimmer en daertoe gehorende bouw-, weylanden, regten, geregtigheiden, ap- en dependentien van dien, mette houtgewassen niets van allen nitgesondert, al most hetselve breder gespeciflceert ende uitgedrukt worden, gelijk als bij den transportant beseten worden ende tot Renkom in de notoire bepalinge gelegen sijn, voor twe geërfdens van Veluwenzoom aen de Ed. Mog. Heeren Staten des furstendoms Gelre ende graefschaps Zutphen opgedragen wesende door Wilhem Joseph van Gent, is daer weder mede beleent, als met een leen ten Zutphense regten, met een paer witte handschoene ad agt en twintig stuivers te verheergewaden, leenroerig, Wilhem Joseph van Gent, den 21 April 1703."
Van Capel, naar klooster, Corthenberg, Keijenberg en Quadenoord.

Renkum in 1732

Rond het jaar 1000 is er een kerk in Wageningen, Oosterbeek, Wolfheze en een kapel in Renkum.

Zo rond dat jaar was er aldus ook wel een kerkpad van het voetveer bij Kasteel Doorwerth naar de kerk in Wolfheze. Of er al een versterking op Doorwerth was? Formeel wordt Doorwerth voor het eerst in 1260 beschreven. Maar in het boek "De Zuidzoom in de Middeleeuwen V", van Henk Jansen, uit 2020, gaat de auteur verder terug dan 1260.
De Seelbeek bij Heveadorp wordt voor het eerst genoemd in het jaar 839 bij de schenking van een Hof aan de Seelbeek aan het klooster van Lorsch door ene Magofrid.

Naast het klooster met bedevaartkapel, heeft Renkum ook een kerspelkerk gehad, die terug gaat tot in de verre oudheid. Reeds voor het midden der 11de eeuw, in Sint Bernolds tijd, was Renkum in het bezit van een eigen heiligdom, hetzij dan kerspelkerk of kapel, blijkbaar gesticht door de graven van Redinchem.

Een afstammeling van graaf Wichman, de vrome Meynwerck bisschop van Paderborn, geeft een goed beeld, als hij op 2 November 1031 getuigt dat hij aan het klooster Abdinghof uit zijn ouderlijk erfgoed, behalve veel andere bezittingen, ook geschonken heeft: "Radenigheim cum ecclesia et decima". Dezelfde vermelding vinden we nog bij den monnik Alpertus in zijne Vita Meinwerci, waar de schenking aldus wordt omschreven: in Radincheim icurtem cum familia, cum capella et decima super dimidiam villam.

Dankzij Meinwerck, zoon van Adela (de dochter van graaf Wichman) weten we dus dat er in het jaar 1031 reeds een kapel in Redichem aanwezig was. De Hartense Capel, op de kaart hieraast.

In 1183 wordt voor het eerst melding gedaan van een andere kapel in Renkum. De kapel stond op eigendommen van de Hertog van Gelre. Op verzoek van de hertog van Gelre hebben de zuster Augustinessen uit Zwolle in 1405 is de kapel uitgebreid als klooster van de Augustijner regularissen. Het klooster kreeg de naam Sancta Maria. Bron

De Corthenbergh betaalde in 1357 al tienden aan het Abbinkhof klooster in Paderborn.

In het jaar 1380 is op een wonderbaarlijke wijze een Mariabeeld in deze kapel verschenen. Hierdoor werd Renkum een belangrijke bedevaartsplaats.  "tot onser liever Vrouwen Capellen van Redinchem, en willende deselve in deze goede devotie naer voighen door de groote begeerte die hij hadde tot het Heyligdom op die selfde capelle rustende".

Klik op Mariabeeld voor meer informatie.

Het klooster Sancta Maria is gesticht in 1405 door Reinald IV van Gelre en zijn vrouw Maria van Gelre (Marie d’Harcourt et d’Aumale). Als het klooster gereed is geeft Hertog Reinald IV vele schenkingen aan het kooster. Eén daarvan is het recht om de Hartense beek te verleggen langs het klooster tot "haare wille en nutte". Het klooster werd zeer rijk door inkomsten uit huizen, landerijen en de bezittingen van de de koosters uit Elten en Paderborn. Hiertoe behoorden gronden die gelegen waren in het beekdal. Zoals erve, de Cortenberg, met ruim zeven morgen land.
Ruim anderhalve eeuw heeft het klooster een belangrijke rol in het dorp en omgeving gespeeld. Omstreek 1570 verloor het tengevolge van de Reformatie zijn betekenis. Het Mariabeeld heeft alles overleefd en is na vele omzwervingen, weer in Renkum aanwezig.

Vanwege de reformatie hebben de nonnen reeds in 1574 het klooster verlaten en trokken naar Arnhem. Op 18 juni 1596 droeg Ada van Cortenbach, voor de schepenen van Wageningen, ten behoeve van de conventualinnen van Redinchem 'een huijs binnen de Stadt Wageningen [...] van der hoeger straete bis tot die nijwerstrate streckende' over, dat, zoals de akte vermeldt, reeds enige tijd door de nonnen bewoond werd. Het bevond zich tussen de Eerste en Tweede Kloostersteeg bij de huidige Herenstraat in Wageningen. (meer lezen: Meertens Knaw)

klooster Renkum
Uit: De kelnarij van Putten; onderzoek naar den rechtstoestand harer bezittingen. Mei 1631. Opheffing van het klooster te Renkum. Op requeste van Gijsbert van Brienen

Na de Reformatie is het klooster nog geruime tijd, in ieder geval tot 1682, voor bewoning in gebruik geweest. Als het klooster wordt onteigend vallen alle goederen en landerijen aan het Kwartier Veluwe. Grunsfoort is veelal van Gelre geweest. 

Verschillende kloostergoederen werden verkocht: De Cortenbergh in 1639 verkocht aan Jhr. W. van Raesvelt, met 19 morgen grond. Het kloostererf wordt in 1682 door Gedeputeerde Staten verkocht aan Swane P. van Essen, weduwe van W. van Ghendt. Het bezit van de familie van Ghendt wordt in 1703 door Willem Joseph van Ghendt verheven tot een Gelders Leengoed. Behalve de restanten van het klooster behoorde hiertoe ook de Keijenberg. En de Keijenberg heeft een periode dezelfde eigenaar gehad als de Quadenoord.

Uit Demoed, pagina 171: "De bouwinge, genaamd het Klooster, bestaande uit huis, hof, berg en terrein met de daarbij aanleggende weilanden, mitsgaders den ouden boomgaard, en de oostelijke helft van de Kloosterkamp, alles tezamen groot plm. 15 morgen (12 ha) wordt in datzelfde jaar [1791] verkocht aan J. F. Krepel, papiermaker op de molen bij de herberg den Bock".
Landgoed de Corthenbergh met kasteel Grunsfoort?

De Corthenbergh betaalde in 1357 al tienden aan het Abbinkhof klooster in Paderborn
Het kasteel Grunsfoort is waarschijnlijk al voor 1372 aangelegd ten behoeve van de verdediging van het hertogdom Gelre tegen het Sticht Utrecht. Rond 1780 werd het afgebroken.
Grunsfoort

Tussen de Wageningse Berg en de Noordberg bij Renkum liggen de Renkumse beken in een dal. Een brede, groene strook, waaruit de bossen van Oranje Nassau Oord oprijzen. In dit dal stond eens het kasteel Grunsfoort, genoemd naar een groene voorde, een inkerving in de heuvels en bossen van de Veluwe zuidzoom. De voorde was een groene, drassige beemd, die het water omsloot en in de winter stroomde de Nederrijn er binnen en beschermde de burcht. Anderen zegen dat een voerde, een voorde of een doorwaadbare plaats, nabij de Nederrijn is. In de vallei tussen Utrecht en Gelre gelegen, was Grunsfoort een machtige voorpost in de strijd tussen de elkaar beoorlogende Utrechtse (bisschop) en Gelderse edelen. We weten niet wanneer Grunsfoort begint. Maar Kasteel Doorwerth, de kerk in het verdwenen Wolfheze, de kerk in Oosterbeek. Zijn of zouden gesticht kunnen zijn rond het jaar 1000. Gesticht met de naam Grensfort door Hertog Eduard in 1364. In 1371 sterft Hertog Eduard van Gelder, alsmede zijn oudste broer, Hertog Reinoud de derde. Het kasteel groeit, eigendom van enkele hertogen van Gelre, gebouwd door de hertog van Gelderland om zich te verdedigen tegen de Utrechtenaren. De Gelderse hertogen verbleven er meerdere keren per jaar. De laatste bewoner, in 1773, de burgemeester van Wageningen, was de Heer Philip Hendrik, Baron van Goltstein. Het kasteel was een Landsheerlijk bezit, en daardoor belangrijker dan kasteel Doorwerth.

Het kasteel Grunsfoort is in afgebroken in een periode dat bewoning van burchten op een drassige grond aan de Nederrijn minder in trek was. Het klooster van Onze Lieve Vrouwe van Renkum, het Seelbeekklooster, het Wildforstershuis te Wolfheze, kasteel Rosande, het klooster Mariëndaal waren reeds voorgegaan. Alleen Kasteel Doorwerth hield stand. De sporen van de verdwenen bouwwerken van Grunsvoort waren bij opgravingen in 1936-38 nog zichtbaar. Op de ene plaats duidelijker dan op de andere. In het kader van de werkverschaffing werd er onder leiding van de heer A.E. van Giffen, directeur van het Archeologisch-Biologisch Instituut te Groningen, gegraven. Ook de heer Holwerda wordt genoemd. Zware muren van rode baksteen geven de omtrekken aan van torens en bastions, een bolvormig gemetseld gewelf is wellicht het overblijfsel van een waterput binnen de burcht, rode estrikken-vloeren tekenen hal of keukens, andere zware muurstukken zijn misschien de fundamenten van schoorstenen. Met een hoogte kaart op het internet zijn ook nu nog de lagere delen van de oorspronkelijke gracht zichtbaar. Rond 1780 gesloopt. Tegenwoordig is het oude Grunsfoort nog zichtbaar door palen op de plek van de fundering. De naam Grunsfoort is later (1881) ook gebruikt voor de voorloper van het aangrenzende Oranje Nassau Oord. Aan de Beukenlaan staat een informatiepaneel over het kasteel.

kaart van Grunsfoort bron Gelders Archief

Grunsfoort was een adellijk Huis, dat in de Geschiedenis van Gelderland een rol heeft gespeeld. Het is vermoedelijk gebouwd als grensvesting tegen het Sticht en ter verdediging van den Rijnovergang alhier. In de 14de eeuw was het een sterke Burcht, die in 1372 na een kort beleg door Jan van Chatillon, Graaf van Bloys,  werd genomen. Het bleef, gedurende den oorlog met Willem van Gulik, een wapenplaats voor de partijgenooten van Hertogin Machteld, vergeefs door partijgangers der Bronckhorsten belegerd.

Na zeven jaar ruzie om van wie Grunsfoort nu is, komt het in bezit van de Hertog van Gelre, Willem van Gulik.

Het kasteel werd een vorstelijk domein, waar de Hertog veel vertoefde.
Hertog Karel van Bourgondië gaf in 1473 Grunsfoort in leen aan Gerrit van Rijswijk. Het werd toen opnieuw versterkt en achtereenvolgens bezeten door Adolf van Egmond, Hendrik Bentinck, Albert van der Lawyck en Reinier van Gelder, Heer van Arssen.

In de Gelderse Almanak van 1883 wordt breedvoerig de geschiedenis van Grunsfoort verteld. Het artikel werd destijds geschreven naar aanleiding van de aanschaf van het landgoed ONO door koning Willem III. Het hele artikel was in 1882 geschreven door De heer H.M. Werner en beslaat 53 pagina's plus nog eens 3 pagina's correctie van de heer Sloet.

Grunsfoort Renkum in 2020
De locatie van Grunsfoort is aangegeven met enkele palen in het beekdal. De opname is in 2020 gemaakt vanaf de Beukenlaan en de palen zijn hier licht blauw-groen gearceerd.

"Eindelijk geloof ik, dat nu dit oudadelijk goed onlangs in handen van Z. M. onzen geëerbiedigden Koning is overgegaan. Allereerst iets over de naamsafleiding: Grunsfoort, beduidt eenvoudig voerde, worde, doorwaadbare plaats, alzoo Grunsfoort; eene doorwaadbare plaats in den Rijn.... Historisch staat vast: dat Grunsfoort in Februarij 1372 door Jan van Chastillon, Graaf van Slois, enz. werd ingenomen en den 24en Maart 1379 door hem en zijne vrouw Mechteld v. Gelre, weder ingeruimd werd aan Willem, Hertog v. Gulik en zijne vrouw Maria v. Gelre, Mechtelds zuster, en aan hun zoon den jongen Willem, Hertog v. Gelre.... Vóór dien tijd vindt men van Grunsfoort geen gewag gemaakt. En dat Grunsfoort daarna Hertogelijk domein was en bleef van genoemden Hertog Willem v. Gelre, die daar meer dan eens 26 27 vertoefde en er zeker in April 1396 eene zamenkomst had met Frederik v. Blankenheim, Bisschop v. Utrecht. Wij zullen nu de geschiedenis van Grunsfoort opvatten bij den dood van Willem, Hertog v. Gelder en Gulik, die den 16™ Febr. 1402 te Arnlietn, overleed.... Onder de regeering zijns broeders Reinoud v. Gelder bleef Grunsfoort Hertogelijk domein, en ook deze vorst heeft daar af en toe verblijf gehouden. Naauwelijks toch had hij het bestuur in handen genomen of hij begaf zich derwaarts, namelijk op Maandag daags na St. Peter en bleef daar tot des goidesdages (woensdag) daaraanvolgende, toen hij 's avonds weder naar Roosendaal (zijn gewoon en geliefkoosd verblijf) reed. Maandag na Allerheiligendag van hetzelfde jaar 1403 reed hij weder van Roozendaal naar Grunsfoort, maar het huysgesinde bleef te Roosendaal. Ook in 1408 begaf de Hertog zich herhaalde malen naar Grunsfoort, eens in gezelschap van den Heer van den Berghe en overnachtte daar. In 1410 vertoefde hij daar eveneens en toen o. a. Jacob, Heer v. Gaasbeek, Abcoude, Putten en Strijen, Erfmaarsohalk v. Henegouwen, zijne goederen, namelijk liet slot te 'Duurstede en de stad Wijk, met haar regtsgebiedvan hem als leen ontvangt, komt deze naar Grunsfoort, om aldaar den Hertog als Leenheer de verschuldigde hulde te doen en wordt de daarop betrekking hebbende oorkonde ook den 28en Nov. 1410 te Grunsfoort gezegeld. In het volgende jaar ging Hertog Reinoud herhaaldelijk naar Grunsfoort en bleef daar soms dagen achtereen. Zelfs nam hij eens zijn geheele huysgesynde van Roosendaal mede en bleef 9 nachten te Grunsfoort, gedurende welken tijd hij daar die Joncheer van Groesbeeck ende anders vuel guede lu ende anvals ontving, terwijl middelerwijl zijne Raide en Vriende te Wageningen kwamen, weshalve men van Grunsfoort wijn, enz. derwaarts zond, zoodat de geheele verteering in die dagen (behalve provande in providencia) bedroeg: 403 gl. 53 gr. 3).

Grunsfoort
Een leuke tekening, maar Grunsfoort heeft er nooit zo uitgezien.

Na de dood van Baron van Go!tstein heeft ziin weduwe, Judith Margaretha van Essen, verschillende delen van het goed verkocht. Zoals we reeds bij de geschiedenis van het klooster konden lezen, had deze familie reeds een groot gedeelte van het beekdal in handen. In deze Iaatste periode van het kasteel werd het grondgebied meer en meer versnipperd en in hoofdzaak bij het aangrenzende landgoed de Cortenberg gevoegd.

In 1780 werd het door Reinier van Lynden (Lijnden) in 1730 nog geheel verbouwde kasteel gesloopt. In het jaar 1850 verme!dt de geschiedkundige Van de Aa, dat er nog jets schuurtje dienst kan doen. En verder dat er aan de oost- en westzijde van het weiland een overblijfsel is van een boog met twee bruggen.

Het eens zo trotse kasteel aan de voet van de Wageningse Berg was vergane glorie geworden.

Lynden liet omstreeks 1730 Grunsfoort afbreken en een nieuw gebouw daarvoor optrok, dat “rondsom in sijne graft en in ’t geboomte staat en zeer deftig zich vertoont”. Bron: Civiele Sententien. VIII,72 en idem XIX, 61 en J. Wagenaar, Tegenwoordige Staat, Gelderland, blz. 516”

Als bezitting van de Lijndens en Goltsteins had het Huis geen geschiedkundige waarde meer. In 1730 werd het gesloopt, herbouwd en in 1780 weer afgebroken om plaats te maken voor een ander groot buitenhuis: Cortenbergh

Uit: In 't Geldersche Rijnland: Jan L. de Boer; 1938
Wandelen in het Renkums Beekdal; Ruud Schaafsma, 1997

Ruud Schaafsma: Wandelen in het Renkums Beekdal; 2de druk; 1997, kent nog een andere aannemelijke verklaring: Groen-weiland.

Grunsfort (1464), Gruensfoirt (1472), Groensvoort (1473), Gruensfoirde (1478), Grensfort (1534) en Groensvoort (1570).

Volgens velen wijst deze naam op een doorwaadbare plaats in de rivier, liggende op de grens tussen Utrecht en Gelderland.

In het jaar 1415 vinden wij wederom tot twee malen toe gemeld, dat de Hertog eene nacht op Grunsfoort doorbragt. Ook in 1417 vertoefde hij daar en in het volgende jaar wordt er o. a. een halve gruenen (d. i. versch geslagte, ongezoute) os gezonden tot Gruensfoirde pro Domino Duce Doch zijn opvolger Arnoud v. Egmond, die na Reinouds kinderloos overlijden (25 Junij 1423) op 13-jarigen leeftijd tot Hertog v. Gelderland verheven werd en wiens geheele regeering zich gekenmerkt heeft door voortdurende twisten en oorlogen, die nu hier dan daar zijne tegenwoordigheid vereischten, had weinig tijd om kalm op een of ander domein de genoegens des levens te smaken, en hielt zich meestal, wanneer de krijg hem eenige verademing schonk, te Roozendaal op. De zwakke Hertog Arnoud was inmiddels van het tooneel getreden en door zijn zoon Adolf— die zijn vader in 1465 deed opligten en op het Kasteel te Buren gevangen zetten - in het bestuur over Gelderland vervangen. Daar Hertog Adolf ook geen plan scheen te hebben, om zelf op Grunsfoort verblijf te gaan houden en de vrees voor Karel een Stoute, Hertog van Bourgondië, die als een kat op de loer lag, ten einde het gunstige oogenblik waar te nemen, waarop hij zijn prooi magtig kon worden, hem ook geenszins in de gelegenheid stelde, om hier of daar rustig zijne dagen te slijten, zoo gaf hij tevens aan de door hem nieuw benoemden Landdrost v. Veluwe, Dirk van der Horst wegens trouwe diensten, toe het Huis Grunsfoort tot woonplaats mit redelichen noitdrufft van brande, koilgarden, boumgarden s duyffhuyse ind visscheryen dair toe geboerende, dus, zouden wij zeggen: met vrij brand, moesgroenten, fruit, gevogelte en visch. Voorts kreeg hij nog voor zijne paarden jaarlijks 200 malder (mudden) haver en 4 morgen hoyss (het hooi, dat op 4 morgen weiland groeit), en verder voor «ijnen dagelixschen cost ind gehalt (onderhoud) voor hem en zijn knecht jaarlijks 300 Postulaat guldens. Eindelijk mogt hij nog reis- en verblijfkosten in rekening brengen, als hij van huis ging om op de Velwoe te gaan rigten, en kreeg hij voor de waarneming van zijn ambt de 10de penning van de eerste 500 Rijnscne guldens der broicken ind opkomingen (boeten, enz.), dus 50 R. guld. 's jaars. Zoolang Hertog Adolf aan het bewind bleef» bleef ook Dirk v. d. Horst op Grunsfoort zijn gewigtig ambt waarnemen, en ook nadat deze door Karel den Stoute gevangen genomen was en zijn vader Hertog Arnoud zoogenaamd de teugels van het bewind weder in handen nam, bleef hij nog Drost v. Veluwe. Zoo vinden wij dan, dat Dirk v. d. Horst in 1471 op 72 viermaal ging ommerichten (rondreizen door de Veluwe, om dan hier, dan daar regtspraak te doen) op last der Gedeputeerden tot het landsbestuur, en toen bijgestaan werd door 9 gewapenden. Nauwelijks heeft Karel de Stoute Nijmegen ingenomen en is hij daardoor meester van Gelderland geworden, of Dirk v. d. Horst wordt aangesteld tot Burggraaf in het Rijk v. Nijmegen, 31 Jul. 1473 2), en wordt hij als Drost v. Veluwe vervangen door Willem v. Bouchorst, Ridder. Zolang Karel de Stoute, die alle redenen had om de gunstelingen en raden van den voormaligen Hertog Arnoud welwillend gezind te zijn, het land regeerde, werd Gerrit v. Rijswijck in het rustig en ongestoord bezit van Grunsfoort gesteld, doch toen na Karels dood in 1477, Hertog Adolf, uit de gevangenis ontslagen, op nieuw tot Hertog v. Gelderland werd uitgeroepen, moest ook Gerrit v. R. voor anderen plaats maken. Zooals bekend is, sneuvelde Hertog Adolf nog in Junij van hetzelfde jaar 1477 bij Doornik tegen de Franschen, en zijne zuster Katharina,, die inmiddels als Landvoogdes het bestuur over het land op zich genomen had en dit voorlopig in naam der kinderen van den overleden Hertog in handen hield, verpachtte Grunsfoort in 1478 voor 6 jaren aan Hendrik Sentinck. Deze was Heer tot Aet Loo, Berenkamp, enz. Doch naauwelijks is Aartshertog Maximiliaan v. Oostenrijk meester van Gelderland geworden en overal als Hertog gehuldigd en geëerbiedigd, of Gerrit v. Rijswyck wordt weer in zijn voormalig bezit hersteld en doet in 1481 wegens Grunsfoort op nieuw den leeneed. Toen evenwel de ryksch- Bourgondische heerschappij met de komst van den beroemden Hertog Karel v. Egmond in Gelderland voor geruimen tijd weder vernietigd was, kreeg ook Grunsfoort andere heeren. Volgens het Geld. Leenregister beleende Karel v. Gelder met het huis Grunsfoort te Redinchem -. Arend en Albert van Lawyck, fratres (gebroeders), en zulks bij transport van Gerrit v. Ryswijck en zijne vrouw. Zij kregen dit van den Hertog voor hun leven, zoomede het gedeelte, waar Johan v. Gelre, bastaard, Conventuaal te Mariendael regt op had, en bovendien nog een uiterwaard bij Leexken aan het veer, 3 Jun. 1492. Ten opzigte hiervan moet ik opmerken: dat, ofschoon het tegendeel uitdrukkelijk in het Leenregister gemeld wordt, Arend en Albert v. Lawyck geen broeders, doch verre neven waren; dat deze beleening geene eigenlijkebeleening was, doch eene verpanding van het leen tot goedmaking van, door genoemde heeren van Lawyck aan den Hertog voorgeschoten gelden, om de regten van Gerrit v. Rijswijck en Johan, bastaard v. Gelre af te koopen; Toen Hertog Karel dit domein van zijn hypothecaire schuld bevrijd had door de overeenkomst met Arndt v. d. Lauwick in 1499, beleende hij er onmiddelijk zijn bastaardbroeder Reinier v. Gelder mede en wel ten Zutphensche regte, gelijk Johan v. Gelre dat bezat. Ook gaf de Hertog hem nog 12 morgen lands in de Moft (een uitgestrekt bosoh) te Grunsfoort, 2 Mrt. 1502 In 1522 stierf hij, (Reinier) en, ofschoon hij zijne kinderen een roemrijken naam naliet, geldelijk schijnt hij er niet op vooruit te zijn gegaan, want den 9en Jan. 1523 verzekert de Hertog aan zijne weduwe Aleid Schenk v. Nijmeygen het voortdurend bezit eener rente van anderhalf hondert golden rijns gulden van gewichte. Die schulden waren bij Reiniers dood nog volstrekt niet afgelost, en Karel scheen daartoe vooreerst ook nog niet genegen en in staat, want eerst den lOen Dec. 1535 legde Aleid Schenk v. Nijmeygen eene verklaring af, dat zij geheel voldaan was wegens hetgeen de Hertog aan wijlen haar man Reinier v. Gelder, bastaard was schuldig gebleven. Doch voor die welwillendheid te haren opzigte moest Aleid ook iets opofferen. Zij moest namelijk het huis Orunsfoort aan den Hertog afstaan, met dien verstande, dat hij het mogt bewonen, vertimmeren en verbouwen naar zijn goeddunken, waarvoor de rentmeester van Grunsfoort hem bovendien jaarlijks uit de renten en goederen tot dit goed behoorende 60 golden gulden van gewiekte moest uitbetalen. Daar Aleid het vruchtgebruik van Grunsfoort had en ook behield,... Dat Hertog Karel aanvankelijk na 1523 Grunsfoort bewoond heeft, althans daar af en toe vertoefde — want van een rustig onafgebroken wonen was gedurende zijne geheele, zoo onrustige regeering ook voor hem wel geen sprake — blijkt daaruit, dat hij den 3™ Dec. 1524 en den 14™ Aug. en 25en Sept. 1525 bevelschriften uitvaardigde, die te Grunsfoort door hem geteekend en bezegeld zijn. Het schijnt dat Aleid Grunsfoort nu aan zich gehouden heeft en dat dit later na haar dood (20 Dec. 1555) aan hare dochter Catharina gekomen is, die in 1559 daarmede beleend werd. Haar zoon Dirk v Gelder komt althans niet meer als Heer van Grunsfoort voor. Hij stond in 1555 en 1565 vermeld op de twee eerste Riddercedulen (notitie bij een document) van het Overkwartier en trouwde Frederica v. Heeckeren. Ofschoon zij zeven kinderen verwekten, schijnt dit huwelijk later niet zeer gelukkig te zijn geweest, althans sedert 1561 leefden de echtgenoten geheel gescheiden en begaf Frederica, zich naar Enghuizen te Hummelo, waar zij in 1577 stierf, terwijl Dirk in 1564 onder curatele gesteld werd, en zelfs na het overlijden zijner vrouw aan zijne zoons Reinier v. Gelder en Wijnolt volmagt gaf, om zijne dochters Frederica, gehuwd met Deert v. der Schueren, Catharina, Agnes en Anna, die de zijde der moeder schijnen gehouden te hebben, met geweld uit haar sterfhuis Enghuizen te verdrijven. Na zijn dood in 1580 liet zijn zoon Reinier v. Gelder zich dan ook met Grunsfoort belenen, hij had evenwel niets geen regt op dit goed, doch beweerde dit slechts, denkelijk voorgevende, dat, wijl zijn vader voorheen daarmede beleend was geweest, het hem nu als zijn erfgenaam toekwam. Hij nam Grunsfoort dan ook wederregterlijk in bezit en weigerde het aan den regten eigenaar Reijner v. Stepraedt, Heer tot den Doddendael, hoewel onder dreigementen van lijfstraf, weder in te ruimen, weshalve de Raden van het Vorstendom Gelder den Richter van Wageningen Arent de Koek v. Delwijnen gelastten, met toezegging van behoorlijke handsterking, zich met ettelijke schutten voor Grunsfoort te begeven, en het met krijgsvolk en geschut zoodanig aan te tasten, dat hij zich van Huis en de bezetting aldaar kon meester maken, 1580 Het verloop dezer belegering wordt ons medegedeeld door den heer Goossen, die bij deze gelegenheid tevens het slot Grunsfoort zoowel uit-als inwendig beschrijft. Reinier v. Gelder dolf echter het onderspit, want op order van de Landschap wordt nog in hetzelfde jaar zijn broeder (Wijnand v. Gelder stierf zonder kinderen, 1582) met geweld uit Grunsfoort gezet en naar Wageningen gebragt Verder vindt men noch in het Leenregister, noch elders iets meer vermeld omtrent het geslacht v. Gelder in betrekking tot Grunsfoort. Na haar overlijden in 1570 wordt haar 2e zoon (de oudste, Dirck v. St. stierf plotseling kort na zijn vader in 1558, ongehuwd) Reinier v. Stepraedt met Grunsfoort beleend. Van hem is reeds hier boven gesproken, als zijnde, volgens het gevoelen der Raden van Gelderland, in 1580 de wettige eigenaar van Grunsfoort. Hij bleef' dan ook in het bezit daarvan, niettegenstaande al de moeite, die zijn neef Reinier v. Gelder aanwendde, om te bewijzen en wettig te doen uitmaken, dat zijne moeder en dus ook hare erven slechts regt hadden op den zoogenaamden derden voet in het leen en dus het Huis Grunsfoort zelve niet mogten bezitten, of zich met het leen doen beleenen. Grunsfoort schijnt tijdens hij het bezat, en wel in het begin van 1584, door den vijand bezet te zijn geweest. In brieven van 21 Jan.en 4 Febr. van dat jaar, geschreven door de stad Wageningen: • aan de stad Arnhem, en het kwartier v. Veluwe, verzoekt Wageningen ontslagen te worden van het ruitergarnizoen, dat de stad en den omtrek uitplundert, en vermeldt voorts, dat Grunsfoort door den vijand bezet is • Wagenaar zegt o. a.: Op de Veluwe, alwaar de Koningschen in Louwmaand (1584) wederom een feilen stroop gedaan hadden. Waarschijnlijk hadden zij bij dien strooptogt ook het Huis Grunsfoort bemagtigd en hielden het eenigen tijd bezet. Zijn oudste zoon Johan van Stepraedt werd Graaf Indornick, Heer v. Ewijjck en Doddendael, waarmede hij, even als met Grunsfoort, in 1593 beleend werd. In 1599 had hij proces met zijne jongere broeders en zusters over het huis Doddendael, de heerlijkheid Indoornick en de leengoederen Grunsfoort en daarbij gelegen landerijen. Wat Grunsfoort betreft verklaarde het Hof v. Gelderland den 9e Nov. alle broeders en zusters gezamenlijk regt hebbende. Eene der genoemde broeders en zusters was Sandrina, die den 23en Oct. huwde met Antonie v. Lijnden, Heer v. Cronenburg, Op deze Sandrina en haar echtgenoot ging langzamerhand het geheele leen Grunsfoort over. 206 Sandrina had reeds den l-en Mei 1619 haar man in hare toenmalige bezitting van Grunsfoort getogt (in bruikleen gegeven), en werd nu, den 26en Maart 1629 met het geheele goed op nieuw beleend. Grunsfoort kwam zoodoende in het bezit van het geslacht van Lijnden en Antonie v. L, wordt dan ook in de genealogie van dat geslacht als Heer v. Grunsfoort gemeld. Is het zeer waarschijnlijk, al kan ik het niet met zekerheid zeggen, dat de Stepraedts het kasteel Grunsfoort nimmer bewoond hebben, de Lijndens daarentegen bewoonden het wel. Antonie v. Lijnden was verschreven in de Ridderschap v. Holland en West-Friesland, 1618 en stierf in Oct. 1626. Zijne weduwe behield Grunsfoort tot aan haar dood en haar 2e zoon Reinder werd daarmede na haar overlijden beleend, 4 Nov. 1667".
bron: Gelderse Almanak van 1883

Grunsfoort
Een leuke tekening, maar Grunsfoort heeft er nooit zo uitgezien.

Bewoners
Vanaf 1364. tot 1371 Hertog Eduard van Gelder en zijn Hertog Reinoud de derde.
Vanaf 1379 was het kasteel een landsheerlijk kasteel van de hertogen van Gelre. De hertogen Willem en Reinald IV verbleven veel op het slot.
Hertog Willem gaf Grunsfoort voor bewezen diensten, aan Henrick van Hacfort, voor de duur van zijn leven.
In 1388 gaf Willem het kasteel, onder dezelfde voorwaarden, aan Henric van Steenbergen, proost van Oudmunster te Utrecht.
In 1397 kreeg Kersten van Rijswijck Grunsfoort voor de duur van zijn leven in zijn bezit en in 1419 verkreeg zijn zoon Willem het slot.
Hertog Arnold gaf het kasteel in 1464 aan zijn zoon Johan voor levenslang gebruik, op voorwaarde dat hij het in leen terug zou ontvangen. Johan ging later in het klooster, zodat het huis min of meer vacant was.
Hierdoor kon, in 1468, hertog Adolf de drost van de Veluwe, Dirk van der Horst, op het kasteel plaatsen.
In 1437 werd Gijsbert van Rijswijck daadwerkelijk met het kasteel beleend.
Na die tijd was het dus geen landsheerlijk kasteel meer, maar een leen. Gijsbert hield het kasteel in zijn bezit tot 1492, met uitzondering van de jaren 1477 tot 1482 toen het kasteel werd verpand aan Hendrik Bentinck.
Reiner van Gelre, de bastaard broer van Karel, was de volgende die Grunsfoort in leen had. Hij stierf in 1522. Karel ruilde het kasteel met de erfgenamen van Reiner, zijn vrouw, Aleid Schenk van Nijdeggen en minderjarige kinderen, voor de inkomsten uit het ambt Kriekenbeek, met de voorwaarde dat als de inkomsten uit Kriekenbeek zouden wegvallen, de erfgenamen van Reiner weer vrije beschikking over het kasteel zouden krijgen. In 1528 werd de oudste zoon van Reiner, Derk, die toen nog steeds minderjarig was, met het huis beleend. In 1537 kocht Karel het slot Grunsfoort terug voor een inkomst van 150 goud guldens per jaar. Hierdoor werd Grunsfoort weer een eigen kasteel van Gelre. Na de dood van Karel, in 1538, werden de 150 guldens per jaar waarschijnlijk niet meer betaald, zodat het huis weer terug kwam aan Aleid Schenk van Nijdeggen. Haar dochter, Catharina van Gelre, erfde het kasteel na haar dood in 1555. Zij werd in 1559 met Grunsfoort beleend. Na de dood van Catharina kwam het slot in bezit van haar zoon, Reinier van Stepraet. Reinier van Gelre, de broer van Catharina, eigende zich Grunsfoort wederrechtelijk toe in 1580.
Al in 1582 werd hij weer uit het kasteel gezet en als gevangene naar Wageningen afgevoerd, zodat het kasteel weer in het bezit kwam van de Van Stepraets.
Daarna kwam Grunsfoort achtereenvolgens, nog in handen van de familie Van Lijnden in 1619,
Raetsveld rond 1670
de familie Ham in 1728,
de familie Van Goltstein in datzelfde jaar
en de familie Pabst in 1777.
Het kasteel werd uiteindelijk in 1780 afgebroken.

Andere leenmannen of eigenaars die genoemd worden zijn:
de Bentinck's (kasteel Doorwerth)
de Van Lawick's
de Stepraeds
de Van Arssen's
de Van Lijnden's en
de Van Goltstein's. De Van Goltstein's krijgen Gurnsfoort in bezit op 16 februari 1778 (Phillip Hendrik van Goltstein. Van Goltstein laat het kasteel in 1780 afbreken. (bron artikel uit xxx, niet te achterhalen)


Wikipedia
Van Gelder
De Renkumse Beukenlaan met de van Gelderfabriek links, rechts zijn de contouren van de slotgracht van kasteel Grunsfoort te zien. Uit 1930
I van Geelkercken
Uitsnede van een kaart van I. van Geelkercken bij het Gelders Archief, bewerkt.
Corthenberg

De naam Corthenberg wordt gebruikt voor een landgoed (vanaf 1357) en een huis.

Het landgoed De Cortenbergh, lag ten zuid- westen van Grunsvoort in het beekdal. De Cortenbergh behoorde tot de bezittingen van het klooster en kwam in 1639 in het bezit van Jhr. W. van Raesvelt.

Kortenberg

De naam van Kortenburg komt reeds op eene oude lijst der Renkumsche kloostergoederen voor. In het jaar 1639 werden twee boeren erven, die dezen naam droegen, door de Staten des Veluwschen Kwartiers, verkocht aan Jonkheer Willem van Raesfelt, die deze bezitting vervolgens, door aanzienlijke gedeelten der aangrenzende dominiale heedvelden aan te koopen, of in erfpacht te nemen, aanmerkelijk vergrootte. Naderhand kwam Kortenburg in het geslacht van Van Lawyck en behoort, thans aan de erfgenamen van wijlen den heer Paul Matthias Thomas. - In zijne tegenwoordige uitgestrektheid ligt dit landgoed ter weerszijde van den Utrechtschen weg, die het scheidt in twee ongelijke deelen, van welke het grootste, noordwaarts van dien weg, op den Wageningschen berg gelegen is. Schuins tegen over de herberg den vergulden Bok ligt het huis, dat nog menig kenmerk van zijnen ouden bouwtrant draagt, aan het hangen van eenen berg, op geringen afstand van den grooten weg, op welken het over eene weide uitziet.. Uit Wandelingen in een gedeelte van Gelderland;  Is. An. Nijhoff; 1836 5de druk

Kortenberg

"In de „Kerkl. Historien en Outheden” vinden we een volledige lijst van de tot het klooster behoord hebbende goederen. Zo behoorde tot het O.L. Vr. altaar een erve in Renkum; de Cortenberg geheten, met ruim 7 morgen lands. Uit schriften van de giftbrieven dezer schenkingen, zijn te vinden in een in de 17e eeuw aangelegd cartularium van het klooster, aanwezig in het Rijksarchief te Arnhem, Arch. Ged." Demoed pagina 169

Kortenburg
 Kortenburg, 1850-1854. Renkum. Het huis is in de 2e helft van de 19e eeuw afgebroken. Nu staat er het Oranje-Nassau oord.

"KORTENBURG strekt zich uit ter weerszijde van den Utrechtschen weg, die het scheidt in twee ongelijke deelen, van welke‘het grootste, noordwaarts van dien weg, op den Wageningschen berg gelegen is. Schuins tegen over de herberg den vergulden Bok ligt het huis, aan het hangen van eenen berg, op geringen afstand van den groeten weg, op welken het over eene weide uitziet. Achter het huis bevindt zich een uitgestrekt dennen bosch, voor een gedeelte in den vooraf door behoorlijke bewerking daartoe voorbereiden heidegrond aangelegd, gedeeltelijk ook ontstaan uit zaad, onregelmatig in de zandduinen en op de heide uitgestrooid, waardoor alzoo niet alleen deze gansche streek een veel vroljker aanzien heeft bekomen, maar ook het gevaar, dat hier uit zandverstuiving te vreezen was, voorgekomen is. Hier en daar is dit bosch reeds zoodanig aan de vruchtbaarmaking van den grond bevorderlijk geweest, dat men dien tot bouwland heeft kunnen aanleggen, zoodat nu welige graanvelden prijken, waar men vroeger alleen den ondankbaarsten bodem waande te aanschouwen. Maar bevalliger wandeling levert dat gedeelte van dit landgoed op, hetwelk zich, aan de zuidzijde van den grooten weg, tot aan en langs den Rijn uitstrekt. Menigvuldige paden slingeren, nu rijzende dan dalende, langs de afhelling van den berg, terwijl het lage houtgewas doorgaans een onbeperkt uitzigt vergunt, langs de vrolijk groene glooijing der heuvels, op het bevallig gelegene dorp en naar den overkant van de rivier, over de gansche Betuwe en hare verrukkelijke landsdouw". Uit Isaac Anne Nijhoff, Arnhem en zijn omstreken; 1820.
Als Grunsfoort wordt afgebroken in 1780, verschijnt op een iets zuid-westelijker locatie de Corthenberg of Kortenburg.
Sindsdien heeft het landgoed verschillende eigenaren gekend, maar voor de geschiedenis van het beekdal nemen we de draad weer op in het jaar 1853. In dat jaar kwam het landgoed door verkoop in het bezit van Mr. Reinhard Crommelin. Deze liet het oude huis in 1869 geheel renoveren, maar dit beviel hem kennelijk nog niet helemaal, want enkele jaren later werd de villa geheel afgebroken. Op de plaats van het huidige Oranje Nassau's Oord verscheen een riant buitenverblijf.
De bezittingen behorende bij dit landgoed waren in die jaren aanzienlijk. Bij het huis behoorde onder andere nog een tweetal boerderijen, te weten De Lange Schuur, die bij het herenhuis was gelegen en de boerderij Suurenck, gelegen aan de Hartenseweg. Ook deze naam werd op verschillende manieren geschreven: Suurenck, Suurénk of Zuiderenck. Behalve over de bij een dergelijke bouwing behorende gronden, wordt voor Suurenck in de koopakte van 1853 ook gesproken over dennenbos en beek, benevens een badplaats met koepel."JAN JURJEN BUDDINGH, Apotheker te Arnhem, en deze in adsistentie en ter anthorisaiie zijner Ehevrouw, door Mejufvrouw ANNA HERMANNA THOMAS, Echtgenoot van den Heer PIIILIP LUDWIG SCHIFFLIN, Koopman te Crefeld-, en deze in adsistentie en ter autorisatie zijner Ehevrouw, is verkocht aan deze Vrouwe Requirante, in adsistentie van haren Eheman: A. Het LANDGOED DEN KORTENBURG; in de Gemeente Wageningen, bestaande in Heeren-Huis, Schuur en Woning, annexe Korenmolen , Bouwschuur en Hooiberg, met het gestoelte in de Hervormde Kerk te Renkum , voorts bijbehoorend regt van Water en ijgendom tot de Beek, langs en door den Kortenburg tot aan de Strang, met de Visscherij, Tuinen, Boomgaard, Bouw- en Weideland, Hakhout, Dennebosschen, opgaande Boomen en Bepotingen. B. Het ERVE en GOED ZUUR-ENK of ZUIDERENK, gelegen onler Renkum, met Opstand en Getimmerten , bestaande in Huis, Erve en Gronden, Beek , Moeras , Boomgaard , Bouw- en Weideland , Hakhout, Dennebosch , Opgaande Boomen en Bepotingen, voor eene somma van zestig duizend Gulden, boven en behalve de kosten op die Acte van transport en gevolgen van dien. 2°. Extract uit deze Acte van Verkoop en Koop, om geplaatst te worden in de audiëntie-zaal van voormelde Regtbank. Dit ter nederleggen is geschied om voormelde vaste Goederen te kunnen zuiveren van alle oningeschrevene Hypotheken, waarmede dezelve belast zouden mogen zijn, conform en op den voet van Art. 2193 en volgende van het Burgerlijke Wetboek".  Opregte Haarlemsche Courant 07-11-1837

Crommelin

Crommelin
een dochter huwt met de dominee
Commelin
een dochter huwt met een dominee

Was op de Cortenbergh al een water-korenmolen aanwezig, ook de op Harten aanwezige water-oliemolen behoorde geruime tijd tot het gebiedvan de Cortenbergh. Tevens behoorde een gedeelte van het landgoed de Keijenberg en de Quadenoord bij de Cortenbergh. Na de dood van de heer Crommelin is door een boedelscheiding het landgoed in verschillende delen uitgevallen.

Kortenburg

Het is een oud-adellijk verblijf, dat eertijds aan de graven van Gelre behoorde en  in het bezit was, eerst van de familie Crommelin en vervolgens van de graaf van Rechteren van Appeltern, uit wiens hand het aan Zijne Majesteit overging in 1881.

Na het overlijden van de heer Crommelin, in 1871, kwam het landgoed in het bezit van Mr. Gerard Willem, graaf van Rechteren, Heer van Appeltern. Zowel Mr. Crommelin als Graaf van Rechteren hadden een hechte band met de Renkumse bevolking. Met name Graaf van Rechteren bracht op het landgoed veel verbeteringen aan en gaf het een nieuwe naam Grunsfoort, naar het nabije, doch verdwenen kasteel.

Kortenberg

Na een jachtpartij op het Iandgoed, waar ook koning Willem III aan deelnam, kwam er voor het landgoed weer een verandering. De koning raakte onder de indruk van de mooie omgeving van het  landgoed en gaf te kennen het Iandgoed Grunsfoort te willen kopen als zomerverblijf voor zijn echtgenote, koningin Emma. Gemakkelijk is het voor de familie van Rechteren niet geweest om afstand van hun bezit te doen, maar uiteindelijk gaf men toch gehoor aan de wens van de koning. De familie van Rechteren verhuisde naar Ede, het oudste gedeelte van de Reehorst is nog wel herkenbaar als villa.

"Wageningen, 31 Aug. Gelijk reeds met een enkel woord is gemeld, heeft Z. M. de Koning het landgoed Grunsfoort eergisteren door hem bezocht en gelegen aan den straatweg van Wageningen naar Renkum, aangekocht. Dit goed behoorde eertijds aan de graven van Gelre, en in den laatsten tijd eerst aan de familie Crommelin—het heette toen Kortenburg — thans aan den graaf van Rechteren van Appeltern. Het huis Grunsfoort ligt aan het einde eener schoone, lommerrijke allee, op vijf minuten afstands van den straatweg. Het is een nieuw en nieuwerwetsch, weelderig gebouw. De bosschen van Grunsfoort met hun groote lanen en aardige akkermaals-houlparlijen, trekken vele wandelaars, 't Landgoed heet thans eigenlijk De Grunsven en zal voortaan heeten Wilhelmina's-oord".  Uit De Tijd : godsdienstig-staatkundig dagblad  01-09-1881

Koning Willem III kocht in 1881 het buitengoed Grunsfoort bij Wageningen. Hij liet het  verbouwen en schonk het aan zijn jonge tweede vrouw: Koningin Emma,  prinses van Waldeck- Pyrmont. Het bestaande landhuis werd uitgebreid verbouwd en het landgoed werd omgedoopt in 'Koninklijk Domein Oranje Nassau's Oord'

Op 29 augustus 1881 werd Kortenburg koninklijk bezit. Reeds op 15 september van dat jaar kwam het Koninklijk paar zijn nieuw verworven bezit bezichtigen en zo lezen we in de Renkumse Courant van die dagen:
"De koningin genoot zichtbaar van het fraaie Iandgoed, van de heldere beken, van de watervat en de watermolen en van de uitgestrekte bossen die zij vanuit een open landauer in ogenschouw nain. Dit alles ging gepaard met een grootse ontvangst en bloemenhulde van de Renkumse bevolking".
Renkum was een koninklijke residentie rijk geworden! Meteen bij de overdracht vond er een naamsverandering voor het landgoed plaats. De historische naam Kortenburg verdween voorgoed en
er kwam voor in de p!aats: "Koninklijk Particulier Domein Oranje Nassau's Oord".

Ook het Iandgoed werd door de koning verfraaid. Het huis kreeg er een extra verdieping bij en werd voorzien van een kostbaar interieur. Er kwam een koetshuis met stallen en ook de tuin onderging een belangrijke verandering. Hiervoor werd vooral gebruik gemaakt van de aanwezigheid van het heldere water van de door het Iandgoed stromende beken. Verschi!lende vijvers en waterpartijen werden aangelegd.

"De Zutphensche Ct. deelt omtrent het door den Koning aangekochte landgoed te Renkum dat, naar men thans meldt, den naam Oranje-Nassau zal ontvangen de volgende bijzonderheden mede: Toen aan den Rijn meer van die roofnesten stonden, was ook Grunsfoort een kasteel, waar vele ongeregtigheden gepleegd werden, dat in vredestijd door kluizenaars gevloekt werd wegens de onderaardsche kelders, die gemeenschap hadden met het nonnenklooster te Redichem (Renkum) en dat in oorlogstijd menige vijandelijken aanval weerstond en o. a. in 1371 (foor de Utrechtschen onder Jan van Chastillon, graaf van Blois , eerst na vijf dagen werd „bekrachtigd". Maar dat kasteel stond niet waar thans het huis Grunsfoort staat. Op korten afstand van de Renkumsche kerk is eene weide, waar men, althans vóór enkele jaren, nog duidelijk sporen van tamelijk breed° grachten kon zien. Daar heeft de oude burg gestaan, die het laatst is bewoond geweest door het geslacht van Goltstein en omstreeks 1780 is gesloopt. Omstreeks 1390 vertoefde Hertog Willem van Gulik er vaak; hij gaf op Grunsfoort zijne jagt- en drinkpartijen, en van den -idee Aug. 1400 staat aangeteekend , dat „Gerrit van Zutphen andermael reet tot Grunsforde , om de andworden wil van der beden 's lants van Zutphen. Karel de Stoute gaf Grunsfoort in leen aan Gerrit van Rijswijk, die het huis, dat veel geleden had, in goeden staat bragt , maar het na Karels dood weer moest afstaan. Het goed werd verpacht aan Hendrik Bentinck , die in 1499 rentmeester van de Veluwe was. Het behoorde aan den bastaardtak der Gelre's. Zoo in 1492 aan Reinier van Gelre, Heer tot Airsen na wiens dood het door Reiniers weduwe verkocht werd aan Hertog Karel. Het kwam in 1559 aan Catharina van Gelre, echtgenoot van Gerrit van Oy. Uit het geslacht van den bastaard van Gelre ging het goed over op Stepraed tot den Doddendael, en van diens geslacht, door huwelijk, op de van Lijndens. Reinier van Lijnden vergrootte het huis in 1669, waarvan nog aangeteekend is, dat het den ten Mei 1716 van allen leenpligt ontslagen was en dat het in 1780 ongeveer tot op de grondvesten afgebroken is. Later kreeg Grunsfoort den naam Kortenburg , doch de tegenwoordige eigenaar herstelde op de steenen aan het begin der groote oprijlaan den ouden naam." Uit  Opregte Haarlemsche Courant 07-09-1881

Koning Willem Ill was een hartstochtelijk visser. Zo lezen we in de Neder-Veluwe van april 1884, "dat door Z.M. dekoning tijdens ziin verblijf op Oranje Nassau's Oord, behalve in de grachten nabij de ruïnen van het oude kasteel Grunsfoort, ook weder op de Rijn gevist zal worden. Een zalm net dat de gehele breedte der rivier moet beslaan, wordt door den zalmvisser Koender uit Renkum, voor Z.M. gereed gemaakt. Tevens zullen voor deze visvangst de op Oranje Nassau's Oord, aanwezig zijnde sloepen Emma en de Wilhelm ma voor deze vangst worden gereedgemaakt". Het was ook de koning, die in de beken van het beekdal forel liet uitzetten.

Na het overlijden van koning Willem Ill in 1890 werd koningin Emma Regentes en kon zij nog maar zelden in haar zomerverblijf verblijven. Dit was mede de reden dat zij, bij de inhuldiging van haar dochter Wilhelmina tot koningin der Nederlanden, besloot om het landgoed te bestemmen tot sanatorium voortuberculose patiënten. Op 10 april 1899 werd middels een stichtingsakte dit besluit bekrachtigd.

Nog een geschiedenis verhaal: "Omtrent de geschiedenis van Grunsfoort, het landgoed , dat door Z. M. den Koning is aangekocht, als geschenk voor H. M. de Koningin op den eersten jaar dag van Prinses W'lhelmina, werd aan de N. R. Ct. het volgende medegedeeld: Slechts weinige van de kasteelen, welke vroeger in den omtrek van Wageningen gevonden werden, hebben eene zoo merkwaardige geschiedenis als het aloude Grunsfoort, gelegen aan de grens der gemeente Renkum op den Veluwzoom. Blijkens versohillende beschrijvingen was het oud-adellijk huis omgeven van een dubbele rij grachten en sterke muren, waarin in aloude tijden de stormram meermalen te vergeefs trachtte door te dringen. Menige belegering heeft het doorstaan en ook het feestgedruisch van edelen en knapen bleef aan zijne veste niet vreemd. Omtrent den tijd van stichting heeft men geen volkomen zekerheid. Volgens sommigen werd Grunsfoort of Grinsfoort reeds onder den naam van Grinnes door Classikus voor Claudius Civiles ingenomen. In Gelre's geschiedenis vertoont zich Grunsfoort achtereenvolgens als versterkte burcht, als vorstelijk jachtslot, als leenroerig open huis en als bijzonder eigendom. De burcht moet in de elfde eeuw in eigendom hebben toebehoord aan de heeren Van Redichem (Renkum). De overlevering herinnert ons hierbij aan den naam Balderik, wiens gruwelen aanleiding hebben gegeven tot het opdisschen van allerlei verhalen. In dien tijd zou misschien voor onderlinge hulp bij aanvallen of belegeringen in verbindingenhebben gestaan met het klooster te Redichem, door onderaadsche kelders, waarvan, naar men wil, de spore n nog te ontdekken zijn. Tusschen 1371 en 1382 vindt men het slot herhaaldelijk in de geschidenis vermeld. Omdat het gelegen was aan de grenzen van het Bisdom Utrecht en de Veluwe, werd er aan het bezit dezer sterkte - vooral tijdens de twisten van Heeckerens en Bronkhorsten - grote waarde gehecht. Men leest dat het, na een belegering van 5 dagen in handen viel van van Jan van Chattillon graaf van Bloijs; deze aanvaarde het voor de oudste dochter van den overleden Reinnald, hertog van Gelre, (zijne echtgenote), doe door de partij der Heeckerens werd gesteund. Welke dan ook onmiddelijk Grunsfoort met aanzienlijk strijdkrachten kwam versterken. Deze verovering werd van zooveel belang geacht, dat met pracht en vroolijkheid binnen de veste van Wageningen werd gevierd. Aan het einde van den krijg tusschen Heeckerens en Bronkhorsten, viel Grunsfoort weder in handen van de tegenpartij. Circa 10 jaren later, in 1330, toen in Gelderland alles rustig was, vindt men Grunsfoort bij hertog Willam van Gulik in gebruik, niet als vesting, maar meer als jachtslot, tevens een geliefkoosd buitenverblijf voor hooge gasten, die hier dikwijls kwamen om feest te vieren of voor ernstige staatkundige besprekingen. In 1393 gaf hertog Willem hier een jachtpartij ter eere van zijn vriend Frederik Van Blankenheim, bisschop van Utrecht. De heer P. Nijhoff schrijft hiervan: Voorop reed de hertog, in sierlijk jachtcostuum, gewapend met boog en pijlen en een blinkende speer. Naast hem reed de bisschop, insgelijks ter jacht toegemst en met een witten valk op den linkerhand. Hen volgden de voornaamste edellieden uit Gelderland en uit het sticht, allen op hunne fraaiste paarden gezeten en met blinkede wapenen, die vrolijk schitterden in de najaarszon," enz. De bisschop woonde toen voortaan jaarlijks eene jachtpartij op Grunsfoort bij. Herhaaldelijk wordt melding gemaakt van hertog Willem van Gulik's verre, buitenlandsche reizen en wapenfeiten; dientengevolge werden ook op Grunsfoort voor het eerst de fijnere levensbehoeften van de Fransche keuken gesmaakt. Tot aan zijn dood, in 1402, bleef hertog Willem in het ongestoord bezit van Grunsfoort. Tijdens Arnold van Egmond heeft ook het jachtslot Grunsfoort de jammeren van den krijg ondervonden. In 1472, toen Arnold, om zijne schulden te voldoen, de voogdij van Gelre aan Karel van Bourgondië moest overdoen, deelde ook Grunsfoort in die vernedering. Karel van Bourgondië (de Stoute) gaf het weer in leen aan heer Gerrit van Rijswijk, onder voorwaarde, dat hij het krijgsvolk des hertogs moest opnemen, wanneer deze zulks, in geval van oorlog, noodig oordeelde. Na het sneuvelen van Karel den Stoute kwam Grunsfoort weer aan den vorigen bezitter, Johan van Gelre, en in 1478 kwam het in leen bij heer Hemdrik Bentinck, die tevens de adellijke betrekking bekleedde van ritmeester op de Veluwe. Later werd het achtereenvolgens in leen opgedragen aan Albert Van Lawijck, ambtman van Over-Betuwe, en aan Reinier van Gelre,  heer tot Arssen en drost van de Veluwe; door huwelijk ging het uit het geslacht Stepraed tot den Doddendaal over in dat der Lijnden's. Onder heer Reinier van Lijnden, in 1669, werden de bezittingen van het Huis aanmerkelijk vergroot, en in 1716 werd het van alle leen geslagen en bleef eene vrije adellijke heerlijkheid in het geslacht der heeren Van Mijden van Grunsfoort. Voor het laatst werd het slot bewoond door het geslacht Van Goltstein, en in 1780 werd het tot de grondvesten afgebroken — een lot dat meerdere kasteelen en riddermatige havezathen in het laatst der 18e eeuw ondergingen. Onder de bezittingen en rechten, aan het Huis toegevoegd , behoorden toen: het recht van tolheffing in Waseninsgn, tienden, duiventil, uiterwaarden tot aan Leexken aan 't Veer, enz. enz. Reeds tijdens de republiek bestond er, nabij het gesloopte Grunsfoort, eene hoeve, Kortenberg of Kortenburg genoemd, vroeger in leen bij het klooster van Redichem. Door landaankoop werd het later tot landgoed verheven De naam van het oude Grunsfoort geraakte toen in onbruik, en tot voor een tiental jaren was het landgoed onder den naam van Kortenburg bekend. In 1639 werden twee boerenerven, die den naam Kortenburg droegen, door de Staten van het Veluwsche kwartier verkocht aan Jonker Willem Van Raelsveldt, die deze bezitting vervolgens, door aankoop van aangrenzende heidevelden of het aannemen in erfpacht, aanmerkelijk heeft vergroot. Naderhand kwam Kortenburg in het geslacht van Lawijck; en nog later in dat van Thomas en Koopmans; in 1835 behoorde het den erfgenamen van Pauli Mathias Thomas, terwijl de voorlaatste eigenaar was de heer mr. R. Crommelin. Uit een en ander blijkt dat Kortenburg niet hetzelfde is als Grunsfoort en het is zoo goed als zeker, dat seide goederen, Grunsfoort en Kortenburg , minstens 141 jaar in elkanders nabijheid hebben voortbestaan. Kortenburg komt dan ook reeds voor op eene lijst van Runkumsche kloostergoederen (zie kerkelijke oudheden der Vereenigde provinciën, deel II. blz. 407). Het kasteel Grunsfoort stond ook niet juist op de plaats, waar het tegenwoordige, in modernen bouwtrant opgetrokken gebouw is verrezen. Nabij de Renkumsche kerk, aan de oostzijde van het tegenwoordige huis, zijn nog de sporen te vinden van de breede grachten, in dubbelen getale, waarbinnen eenmaal het oude slot stond. De tegenwoordige bewoner, mr. G. W. graaf Van Rechteren van Appeltern, deed echter aan de grijze benaming Grunsfoort recht wedervaren, en stelde de oude traditie weder op het voetstuk, aan den ingang der inrijlaan, aan den straatweg van Utrecht op Arnhem. Thans, nu men het landgoed Oranje-Nassau of Wilhelmina's-oord wil noemen, dreigt de historische naam andermaal in vergetelheid te geraken. Op het hek der weide leest men echter nog altijd het opschrift; Oud-Grunsfoort en ook in de oorkonden van Gelre's geschiedenis blijft de naam met onuitwischbare letteren gegrift". Uit  De Maasbode 13-09-1881

J. Holtrop
de molenbeek bij Renkum van J. Holtrop, wordt ook wel Renkumse beek genoemd.
Huize en landgoed De Keijenberg, Renkum.

Op het landgoed De Keijenberg zijn meerdere grafheuvels te vinden. plattegrond met grafheuvels
De gronden rondom de buurtschap de Harten waren medio 1600 in eigendom van het klooster. In 1639 werden de gronden verkocht aan de Staten van het kwartier Veluwe en werd Frederik van Essen tot holtrichter aangesteld. In 1650, na zijn overlijden, kwamen de gronden in handen van zijn dochter Swane Penseè, die trouwde met Willem Joseph van Ghent.

Na het overlijden van Swane Pensee van Gendt - van Essen, liet zij de eigendommen na aan haar twee zoons: Willem Joseph baron van Gendt (1671-1732), oudkapitein ter zee, ongehuwd blijvende (kreeg landgoed De Keijenberg) en Frederik Hendrik (kreeg landgoed Quadenoord).

Als W. J. baron van Gent sterft eind 1732, laat hij zijn bezit na aan zijn nicht Margaretha Maria van Ghent (1707-1766). Zij wordt met de Keijenberg beleend. Zij trouwde in 1726 met de grietman (burgemeester) van Dantumadeel, Michael Onuphrius baron thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg (1695-1758), eigenaar van Quadenoord en zo kwamen beide landgoederen in één hand. Hun enige zoon Wilco, ook grietman en lid van Gedeputeerde Staten van Friesland, overleed in 1788. Rond 1790 worden enige stukken land van dit grote bezit afgesplitst. Het gaat hier dan om ‘kampen’ met akkermaalshout (geriefhout) en tabak, om hooi- en weiland en om stukken uiterwaard.

In 1791 werd het landgoed verkocht aan Jan van Donselaar en Eva Thomas. Het was een leen van Zutphen. Zij verkochten het landgoed in 1798 voor Hfl. 6.804,= aan jonkheer C. Munter.

Zij konden met de opbrengst van de verkoop,  voor zich zelf het huis Bellevue bouwen, tussen de wegen naar Quadenoord en de veldweg naar Planken Wambuis. Bellevue brandde omstreeks 1840 af en werd vervangen door een boerderij.

Huize de Keienberg, Renkum
Huize de Keijenberg, Renkum, opname uit 2014.

Het huis de Keijenberg werd in 1820 gebouwd door Jhr. Cornelis Munter en had een koetshuis en een theekoepel. Formeel ontstaat dan in 1820 het landgoed. Munter liet in 1820 het herenhuis bouwen en noemde het landgoed "De Beken", vanwege de drie beken die door het landgoed stromen. Ten noorden van de boerderij liet hij een "slingerbos" aanleggen uit liefde voor zijn zus Margaretha Johanna, genaamd "Het Vriendschapsbosje". In het bos werd een steen geplaatst met een plaquette met daarop een gedicht over vriendschap. De originele plaquette is verloren gegaan maar het gedicht is herplaatst. Munter liet ook een uitzichts- of theekoepel bouwen aan de westrand van het beekdal. Deze was twee verdiepingen hoog en bedekt met een rieten kap. De latere eigenaar Wurfbain liet het afbreken vanwege de slechte staat. De plaats van het voormalige theekoepel is gemarkeerd door palen.

Na de dood van Munter in 1828 wordt de heer P. A. de Veer eigenaar en het landgoed is dan 196 ha. groot.

Na het overlijden van Munter in 1828 werd het landgoed eigendom van P.A. de Veer, die het in 1836 verkocht aan C.A. baron Sirtema van Grovestins (1780-1841).
Op den Huize den Keijenberg onder Renkum overleed den 11den April 1841, de Hoog Wel Geboren Heer Carolus Augustus Sirtema Baron van Grofestins, in den ouderdom van ruim 60 jaren.

De erven verkochten het aan de koopman G. van Santbergen uit Amsterdam die het als zomerverblijf gebruikte.

verkoop Keijenberg de Beken

Volgens bovenstaande advertentie uit het Algemeen Handelsblad van 14-08-1841, bestaat het voormalige landgoed de Beken, later genaamd landgoed de Keijenberg uit: het Herenhuis, dat we nu kennen als de Keijenberg; de Hofstede Everwynsgoed; de Hofstede de Kwadenoord; de Uiterwaard de Maatschewerde; eene Hofstede onder Renkum, naast Bellevue, met deszelfs Hof en Bouwland en de Uiterwaard de bovenste Kaphaansche Waard.
Uit: Arnhemsche courant, 18-04-1841.

Enkele boerderijen op de Keijenberg worden bij boerderijen besproken.

Keienberg
advertentie Keijenberg 1842

Als eigenaar wordt C. A. Baron van Grovestein gevolgd door een aantal Amsterdammers. De eerste eigenaar afkomstig uit Amsterdam is de heer G. van Santbergen, die het goed koopt in 1843.

In 1845 spreekt Van der Aa over “een herenhuis, een park, koepel, boomgaard, tuinen en wandelingen; [naast] drie hofsteden, twee uiterwaarden, bosschen, heide , bouw- en weiland, 233 bunder”. De volgende eigenaar was rond 1845-48 de heer C. D. Schüller. Schüller biedt het landgoed aan de heer Willem Hendrik Suringar, die actief was met het realiseren van een gezinstehuis (woningen) voor moeilijk opvoedbare jeugd. De Keijenberg leek hier minder geschikt voor en Schüller geeft dan in plaats van de Keijenberg, een gelijke hoeveelheid aan geld, waardoor Suringa het landgoed Rijsselt bij Zutphen kan kopen. En daar begint dan in 1851 het Nederlands Mettray.

1849: Woonachtig vrouwe Maria Cornelia Costerman, weduwe den heer Francois van Vollenhoven, particuliere, woonachtig op den huize de Keijenberg onder Renkum.

De Amsterdamse kooplieden D. Schuller (1848) en G.L. Wurfbain (1855) waren ook tijdelijk eigenaar.

In 1855 is de heer G. L. Wurfbain de eigenaar van de Keijenberg, die alle gronden in 1875 verkoopt.

In 1875 kwam het landgoed in bezit van Jonkheer Mr. F.J.H. Schimmelpenninck uit Amsterdam. Schimmelpenninck woont er als huurder al langer. Na zijn dood in 1906 valt De Keijenberg toe aan zijn dochter Jkvr. G.J.Ph. Schimmelpenninck (1864-1939), en zij is gehuwd met Mr. C. H. Beels en woonde in Arnhem. Het staat leeg.

Een onbezoldigd rijksveldwachter betrapte wederom een tweetal studenten, die zich op de „Keijenberg" te Renkum ophielden en waarvan een 'n geladen geweer in jagende houding bij zich droeg. Het geweer werd in beslag genomen, en tegen de overtreders procesverbaal opgemaakt. Uit: Arnhemsche courant, 28-12-1912.

In 1915 verkoopt de Jkvr. G.J.Ph. Schimmelpenninck de Keijenberg aan haar broer Jhr Mr A.G. Schimmelpenninck uit Zuilen (1868-1956). Hij heeft veel verbeterd en verfraaid aan het landgoed en de opstallen. Het huis wordt in 1930 met een vleugel vergroot. Schimmelpenninck knapte ook de boerderij Bellevue/De Beken op. Het is bekend dat de bekende landschapsarchitect Samuel Voorhoeve uit Oosterbeek voor Schimmelpenninck werkte tussen 1921 en 1934 en van 1940 tot 1944. Onduidelijk is wat hij precies heeft gedaan. Waarschijnlijk was hij in dienst als rentmeester en heeft hij geadviseerd en plannen gemaakt omtrent aankopen, ontginning, inrichting en beplanting van de gronden. In die tijd werd in ieder geval het terrein aanmerkelijk uitgebreid en gereorganiseerd.
Schimmelpenninck woonde in de jaren 20, niet zelf in het herenhuis, maar verhuurde het aan de Meester Slotemaker de Bruïne stichting als rusthuis voor huismoeders.

"Huize „de Keijenberg". Na eenige jaren leeg te hebben gestaan is huize „de Keijenberg" dezer dagen wederom door den eigenaar, den heer jhr. mr. A. G. Schimmelpenninck, Groot-Officier van H. M. de Koningin, betrokken".
Arnhemsche courant, 21-06-1939.

  De Slotemaker de Bruïne stichting gebruikte de Keijenberg als rusthuis voor huismoeders, daarna in 1964 werd de Keijenberg een vakantie- en conferentieoord van de Nederlands Hervormde Kerk, in 1966 werd het een vormingscentrum. In 1968 was de heer W. van Dam, leider van het protestants-christelljke vormingscentrum „De Keijenberg" te Renkum. In die tijd werden er ook cursusdagen voor verzorgenden in het vormingscentrum De Keyenberg te Renkum gehouden.

De Hervormde Stichting Kerk en Wereld heeft een archief met een foto- en diaverzameling,  gemerkt A-I, 1945-1999. Hier staan er enkele, even scrollen.

Renkum Keijenberg

In 1974 werd het landgoed aangekocht door Staatsbosbeheer. Rond 1992 -1995 werden er door verschillende instellingen congressen georganiseerd. De Keijenberg gebruikte de naam: Conferentiecentrum de Horst. Enkele congressen: Diabetesvereniging Nederland, Nijmeegse Colloquia en DVN van de Nijmeegse Universiteit. In 2004 werd het een opvangcentrum voor asielzoekers. En vanaf 2004 is het in gebruik bij Woonzorgnet. Het landgoed (bos) is vrij toegankelijk. Het terrein rond het huis zelf is privé. (foto's) Bij Wikipedia is een andere ontstaansgeschiedenis te lezen!

Oudjes uit tehuizen met vacantie. In Drachten zal deze zomer de bevolking van een rusthuis met vakantie gaan. Het betreft hier de bejaarden uit de Wiersma-Reltsmastichting („Herbranda") te Buitenpost. Naar we menen te weten is vakantie voor bejaarden in deze vorm voor Friesland iets nieuws. In het westen werd het al eerder gedaan. De veertien bewoonsters van „Herbranda" te Buitenpost gaan met enkele verzorgsters van 27 juni tot en met 4 juli naar het hervormd vakantieoord „De Keijenberg" te Renkum. Zij zullen daar met auto's worden heengebracht en ook weer naar huis gereden. Zoals de directrice van „Herbranda" het tegenover ons uitdrukte: „ze leven er echt naar toe".
Uit: Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland, 13-04-1959.

eigenaren volgens buitenplaatsen in Nederland: 1791 - 1798 Jan van Donselaar en Eve Thomas
1798 - 1828 jkh. C. Munter
 1828 - 1836 P.A. de Veer
1836 - 1841 C.A. baron van Sirtema van Grovestins
1841 - erven Groevestins
- G. van Santbergen
- D. Schuller
- G.L. Wurfbain
1875 - 1906 jkh mr F.J.C. Schimmelpennick
1906 - 1915 jkvr G.J.Ph Schimmelpennick x mr. C.H. Beels
1915 - 1956 jhr. mr. dr. A.G. Schimmelpennick
1956 - 1974 familie Schimmelpennick
1974 - Staatsbosbeheer

Keienberg

Wikipedia: De Keijenberg E-depot WUR Keijenberg

Lees hier meer over de Keijenberg
Everwijnsgoed

Zie bij boerderijen
Quadenoord

Zie bij Quadenoord
De meent of mark van Renkum (1635 - 1911)

Na de Hervorming worden de vaste goederen van het klooster door de overheid in beheer genomen „tot onderholt godtsaliger, ervarener und gelehrter kerkendiener, uutspanding der almissen, stiftung, operbouwing und verbeterung der scholen und tho conservation der verarmten eerlichen und adelicken geslachten”. Zie het Geldersch Placaetboek, het placaat van 31 Mei 1580.
Rond 1615 komen de kloosterbezittingen onder beheer van Ged. Staten van het Kwartier van Veluwe. Een twintigtal jaren later worden deze goederen in veiling gebracht, waarbij de heren van Grunsfoort en Kortenberg een groot deel aankopen, terwijl de rest — pl.m. 20 ha. — de grondslag wordt voor de Renkumse meent.
Ten behoeve van een goed bestuur over deze meent, wordt uit de ‚‚nabueren'’ een meent-bestuur gevormd op 28 juni 1635. Al spoedig wordt echter de behoefte gevoeld een goed reglement te hebben, waarin de eigendommen en het bestuur van de meent naar behoren geregeld zijn. Pas in 1690 komt dit begeerde reglement tot stand; nadien meerdere keren aangepast.
Vanaf 1635 dateert dus de Renkumse dorpsgemeenschap, de meetn of mark tot 1911, in welk jaar de mark ontbonden is.
Het reglement van 3 April 1690, leuk om eens te lezen wat men voor ogen had.

Art. 1. Dit bepaalt de te heffen tol bij het laden van verschillende soortenschuiten aan de loswal. Deze tol bestaat uit een geldsbedrag en een half of een heel „vaem”’ bier. Het bier is voor de meentmeesters en enige naburen, die daartoe gevraagd worden.
Art. 2. In- noch uitheems koopman mag naar de loswal, vóórdat de tol betaald is. De waren welke aangevoerd worden, zijn alleen tol-vrij voor de naburen.
Art. 3. Geen mens mag met zijn kar buiten de gemene weg in de meent komen, op straffe van een half vat bier.
Art. 4. Dezelfde straf ontvangt ieder, die tenen of bandgaarden van de wilgen snijdt.
Art. 5. De meentmeesters mogen het „haar der wilgen" niet verkopen, aleer zij zich overtuigd hebben dat er geen naburen zijn, die ze noodzakelijk zelf nodig hebben om er hun hoven mee af te schermen. De minimumprijs voor het haar van een wilg wordt op een stuiver vastgesteld.
Art. 6. Naar het oordeel van de meentmeester kunnen de naburen opgeroepen worden tot onderhoud van de weg of tot het schoonmaken van de beek. Komt iemand niet, dan kost hem dit een half vat bier en bovendien zijn rechten in de meent. De beek moet twee maal per jaar geruimd worden.
Art. 7. Op de meent mogen geen schapen, paarden of koeien geweid worden op straffe van een half vat bier. Wel mogen er varkens en kalveren komen.
Art. 8. leder die van de meent enig gebruik maakt, betaalt het verschuldigde bedrag op tijd aan de oudste meentmeester.
Art. 9. De meentmeesters zijn verplicht elk jaar 6 „puetters’ (wilgen) op de meent bij te poten.
Art. 10. Het is aan de meentmeesters toegestaan om de meent in het laatst van Mei af te maaien tot eigen voordeel. Echter moet het gras eerst geveild worden, en brengt het daarbij meer dan 3 gld. op, dan moet het ten voordele van de meent verkocht worden.
Art. 11. Ieder die de beek doorsteekt, betaalt 2 tonnen bier en verliest zijn rechten in de meent.
Art. 12. Ieder die tot meentmeester gekozen wordt, betaalt 2 „vaem’’ bier in het gelag, maar mag dit weer in rekening brengen.
| Art. 13. De meentmeesters moeten de hekken, putten en wangen "bijtijds laten repareren op straffe van een half vat bier.
Art. 14. Dezelfde straf moeten zij betalen als zij niet jaarlijks hun rekening houdenop of omstreeks St. Pietersdag (29 Juni).
Dit reglement eindigt met de woorden „Om dese voors. artyckelen wellsteckelijck nae te komen soo hebben wij nabueren binnen Rencom een paerdelijck deze met onze eygen handt ende marcken onderteyckent op dato als voors.’
De meent is een ongeveer 20 ha. grote weide-gebied ten zuiden van de Dorpsstraat. Zo van de Jufferenwaard tot aan de Kloosterkamp van Baron van Golstein. Of te wel van de Noordberg tot aan de Bokkedijk in Renkum. De gemene weg door de meent is de Veerweg, vroeger ook meentweg geheten.
Meer in Demoed, pagina 213 en verder.

"Franse tijd. Reeds op 11 Februari 1795 werd bij besluit van de Landdag, de Rekenkamer opgeheven, en werden haar werkzaamheden voorlopig opgedragen aan het Prov. College van algemeen welzijn en finantiën. Wat geschiedde er nu verder met de woeste gronden en bossen? Wat de woeste gronden betreft, na 1750 bleek veel ontgonnen grond weer verlaten te zijn, en opnieuw overwoekerd met heide en buntgras. In deze tijd trachtte men ook te geraken tot afschaffing der novale tienden, verdeling der markgronden en verbetering van de toestand der landbouwers". Uit Demoed, pagina 44

"Het feit dat de Mark van Renkum in 1871 de resterende heide ter grootte van 332 ha van de gemeente overnam, is zeker oorzaak geweest, dat thans deze heide (nu geheel bouwland) niet versnipperd is, doch nog als grootgrondbezit aan slechts 4 eigenaren toebehoort". Demoed pagina 48

Een open terrein van de Mark van Renkum. Bij herberg de Reizende man. Op dat open terrein kwam later de winkel van de heer Liefferink, een drogisterij. Toen de heer Liefferink in Heelsum ging wonen, kwam hier de heer van Dongen. Deze verbouwde het pand voor de drogisterij die hij daar voortzette.

De Mark van Renkum beheerde in het dorp Renkum vier waterpompen. Deze zijn in 1872 nog geheel vernieuwd en groter gemaakt,
daar kon het mensdom nog water halen. Het water uit deze putten werd steeds slechter, en in 1905 moest zelfs één put worden gesloten wegens ondeugdelijk water. Als zich het volgende jaar een geval van tyfus voordoet, worden ook de overige putten door het gemeentebestuur gesloten. Als in 1911 de Mark wordt ontbonden,worden alle putten buiten gebruik gesteld.
Gemeenteraad Renkum. In de heden gehouden vergadering van den Raad der gemeente Renkum, werd o.a. behandeld een voorstel tot afschaffing van de kermis. Na langdurige discussie werd tot afschaffing besloten met 7 tegen 6 stemmen. Eveneens werd besloten in de gemeente Renkum aan te stellen een chef-veldwachter. De benoemde moet in het bezit zijn van het politie-diploma. Een der veldwachters uit Oosterbeek, zal worden overgeplaatst naar Renkum. Een voorstel van B. en W. tot herziening van de salaris-regeling der onderwijzers werd in handen gesteld van een commissie, bestaande uit de heeren van de Pol Beels en Koning. Na de pauze werd een aanvang gemaakt met de behandeling der gemeente-begrooting voor 1911, welke in ontvangst en uitgaaf sluit met een bedrag van ƒ 104.831.36. Besloten werd het salaris van den gemeenteopzichter te verhoogen van- ƒ 600 op ƒ 1500 > onder bepaling echter dat hij geen werkzaamheden voor particulieren meer zal mogen verrichten. Ook het salaris van den 2en ambtenaar ter secretarie werd met ƒ 100 verhoogd. Aan de vereeniging „Doorwerth" werd eene subsidie verleend van ƒ 250 in eens. Uit de  Arnhemsche courant van 27-10-1910 "Raadsoverzicht Renkum. Met de installatie van den heer Trynes, in de vergadering van 10 januari j.l., was de Raad weer voltallig en kon de Burgemeester voor de volledige vertegenwoordiging der gemeente zijn nieuwjaarsrede uitspreken. Uit die rede, welke een beknopt overzicht geeft van den toestand der gemeente in 1923, blijkt, dat er alle reden is — de ongunstige omstandigheden voor ons land en een groot deel van Europa in aanmerking nemende — om ten opzichte van onze gemeente tevreden te zijn: de gestadige aanwas der bevolking; de gunstige ontwikkeling van den woningbouw; de zeer bevredigende uitkomsten van hef gemeentelijk grond- en woningbedrijf, en bovenal de kerngezonde toestand der gemeentefinanciën, stemmen tot optimisme, ook al werpt de groote werkloosheid, waarvan helaas onze gemeente evenmin als tal van andere verschoond is gebleven, op al te groote verheugenis wel een donkere schaduw. Volkomen verdiend was o. i. de door den Voorzitter, mede namens de Wethouders, uitgesproken voldoening over het werk der Secretarie, van welke in het afgeloopen jaar, door de samenvoeging met Doorwerth heel wat is gevorderd, en die de administratieve moeilijkheden, welke zich telkens voordeden, zoo uitnemend wist te overwinnen. We hopen dan ook, dat de betoonde bekwaamheid en ijver der ambtenaren, dit jaar en ook verder in de toekomst, verschoond mogen blijven van een belooning in den vorm van inhouding van een deel van het salaris voor pensioenpremie, waarover al eens een balletje is opgeworpen! En thans de afhandeling der agenda, 't Spook van de Renkumsche schoolkwestie kwam nog even om den hoek en is ook nu nog niet voorgoed verdwenen. Immers het Bestuur van.de Ned. Herv. Schoolvereeniging maakt bezwaar tegen het aanvaarden van de tegenwoordige openbare school te Renkum. De De Raad zal nu, overeenkomstig de wet, de beslissing van den Minister inroepen, en het komt ons voor, dat naar de beslissing niet in hoop of vrees behoeft te worden uitgezien: als het woord „bezuiniging" in Den Haag geen ijdele klank is, blijft het Raadsbesluit gehandhaafd". Uit de Arnhemsche courant 15 1 1924
Renkum
De Dorpsstraat rond 1880.
Renkum
Aan de Utrechtseweg, de woningen staan er nog.
Renkum
Uitsnede van een VVV kaart voor rij- en tramtoeren van Rheden tot Dieren rond 1900 - 1930
Aanbevolen literatuur

Cartularium van het O.L. Vrouwenklooster Renkum 1381 - 1609; Tersteeg, Drs. J.J.Th.M. en Drs. W.F. Scheepsma; 1992;   Vereniging Gelre, Arnhem.

Vita Meinwerci episcopi Patherbrunnensis, over het leven van Meinwerc van Paderborn

Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden; Aa, A.J. van der; 1841, 1851
Van een groene zoom aan een vaal kleed; Demoed, E.J.; 1953; Oosterbeek, Adremo, meerdere ongewijzigde drukken

Groen was mijn dorp. Renkum in de jaren 1900-1925; Beekhuizen, Wes; 1973

Een eeuw verbonden Renkum, 2023, Het boek met 180 geïllustreerde pagina’s is voor de ‘vrijwilligersprijs’ van €10,- verkrijgbaar bij Bruna in Renkum, Meier&Siegers in Oosterbeek en All You Can Give in Doorwerth.